zondag 16 augustus 2009

Kamervragen inzake zaak Willeke Dost

Op 19 mei 2009 stelde VVD kamerlid Fred Teeven enkele vragen over de zaak Willeke Dost aan de minister van justitie. Waarom stelde hij die vragen?
Dat had voornamelijk te maken met het feit dat wij binnen korte tijd drie zaken onder de aandacht van het publiek hadden gebracht waarbij vermoedelijke moorden door de politie als een "gewone" vermissing waren behandeld. We hebben het dan over de verdwijning van Wim Quak, Joanne Noordink en Willeke Dost waarover we al schreven in deze weblog. Binnenkort zullen we met nog een triest voorbeeld komen.

Zelfs de meeste niet-politiemensen weten dat bij een moord de eerste 24 uur er na de meeste kans biedt om de zaak op te lossen. Wordt er dus een overleden iemand gevonden die overduidelijk slachtoffer is van een misdrijf dan komt de politie meestal direct in actie en dat is goed.

Anders wordt het als er iemand wordt vermist. Dan gaat de politie meestal uit van vrijwillig weggaan en wordt meestal niet of nauwelijks een onderzoek gestart. Het handelen van de politie blijft veelal beperkt tot het noteren van wat gegevens van de vermiste persoon.
Als er uiteindelijk na veel vijfen en zessen wel een onderzoek komt dan is dat onderzoek veelal gericht op het vragen aan het publiek of iemand de betrokkene ook gezien heeft. Maar zelfs al komt dan een echt onderzoek op gang dan is er onnodig veel kostbare tijd verstreken.

Wij pleiten voor een andere aanpak.
Er moeten bij de politie deskundigen komen die in staat zijn na een vermissing binnen korte tijd het meest waarschijnlijke scenario te beschrijven en dat scenario moet dan als eerste en met spoed worden onderzocht.
Scenario's schrijven heeft niets te maken met koffiedik-kijken of glazen bollen bestuderen. Het is gewoon een kwestie van naar de feiten kijken en deze op de juiste wijze waarderen.

De vragen van Fred Teeven hadden dus de bedoeling om die verandering in het denken bij politie en justitie op gang te brengen. Uit de antwoorden van de minister kunt u lezen dat het nog wel even zal duren voordat er iets verandert. Men komt als oplossing met reeds bestaande procedures die al voldoende blijk hebben gegeven niet te werken. Daar hebben we dus niets aan.

De antwoorden
Op 28 juli 2009 kwamen de antwoorden binnen. Onze reacties staan na de antwoorden van de minister vermeld.

1
Hebt u kennisgenomen van de ontwikkelingen rond de ‘vermissing van Willeke Dost’? Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat bij het vermoeden van een ernstig misdrijf dergelijke zaken worden afgedaan als een ‘vermissing’?

Antwoord
Ja. Indien er naar aanleiding van een vermissing een redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit, is het van belang dat er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart.

Reactie schrijvers
Dit is nu net de kern van het probleem. Wie bepaalt of er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit is? Kijk bijvoorbeeld naar de vermissing van Joanne Noordink uit Aalten. Ondanks alle aanwijzingen dat er sprake was van een misdrijf bleven politie en justitie dat ontkennen. Pas nadat er een groot artikel in De Telegraaf was verschenen, met daarin onze analyse dat er sprake moest zijn van moord, werd men wakker. Pas toen werd er een opsporingsonderzoek gestart en uiteindelijk bleken wij gelijk te hebben. Zie elders op dit weblog.


2
Is het niet noodzakelijk dat er bij oude ‘vermissingszaken’ zo snel mogelijk een landelijke scan komt waarin het politieonderzoek wordt herbeoordeeld en er (onafhankelijk) wordt bezien of er een opsporingsonderzoek moet worden opgestart?

Antwoord
Van december 2000 tot juli 2004 was er een Landelijk Team Kindermoorden dat is opgericht voor het doen van onderzoek naar 13 destijds niet opgehelderde kindermoorden. Dit team is opgeheven nadat deze onderzoeken zijn verricht. De zaak van Willeke Dost was een van de dertien onderzochte zaken.
Voor nieuwe zaken bestaat er inmiddels een DNA-databank voor vermiste personen met DNA-profielen van vermiste personen of hun eerstegraads familieleden en DNA-profielen van stoffelijke resten. Op aanvraag van o.a. het Landelijke bureau vermiste personen van het KLPD vergelijkt het NFI deze profielen met elkaar.

Reactie schrijvers
Het Landelijk Team Kindermoorden heeft inderdaad de zaak van Willeke Dost bekeken. Men kwam echter niet tot een duidelijke aanbeveling, het kon volgens dit team alles zijn, van weglopen tot moord. daar had niemand dus wat aan. Na het onderzoek van het LTK heeft de politie Drenthe in 2004 een nieuw onderzoek opgestart. Maar ook dit onderzoek was geheel gericht op het weglopen van Willeke, hoewel wij toen al een analyse hebben aangeleverd waarin wij aangaven dat Willeke vermoedelijk het slachtoffer was van een misdrijf. Men heeft die analyse echter genegeerd en er is toen geen opsporingsonderzoek gestart. Het is dus volkomen onzin dat het onderzoek van nu iets te maken heeft met het oude advies van het LTK.

De landelijke DNA databank biedt geen enkele oplossing voor dit soort zaken. Het enige wat daar gebeurt is het opslaan van DNA profielen van vermiste personen. Als iemand verdwijnt wordt daar zijn profiel opgeslagen. Wordt er ergens een ongeïdentificeerd lijk gevonden dan kijkt men op basis van het dna of het één van de vermiste personen is. Dit heeft dus niets met het instellen van een onderzoek te maken. Dit argument wordt vaker misbruikt om nabestaanden de illusie te geven dat de politie er iets aan doet.


3
Is het OM voornemens met betrekking tot deze zaak zo snel mogelijk een opsporingsonderzoek op te starten, gezien de nieuw gerezen verdenkingen? Zo nee, waarom niet? Wordt er in de zaak van Willeke Dost alles aan gedaan om het wegmaken van sporen en bewijsmiddelen per omgaande te voorkomen?

Antwoord
Naar aanleiding van de resultaten van het in het antwoord op vraag twee genoemde onderzoek heeft eind 2008 de Regionale Stuurcommissie (RSC) van Drenthe opdracht gegeven aan de regiopolitie Drenthe om het dossier Willeke Dost nader te analyseren, scenario’s uit te werken en een voorstel te doen voor besluitvorming over de start van een nieuw operationeel onderzoek, omdat men een levensdelictvermoedde. In de Regionale Stuurcommissie (RSC (voorheen de RRAC)) hebben zitting de recherche-officier van justitie, de plv. korpschef, de drie plv. districtschefs, de recherchechefs, het hoofd van het regionaal informatieknooppunt en de chef van de Noordelijke Recherche Eenheid.
Op dit moment wordt onderzoek verricht of de beschikbare informatie, met de ogen van nu bekeken en met de huidige kennis, bruikbaar is voor nader opsporingsonderzoek. Mede aan de hand van de resultaten daarvan, zal worden bezien of voldoende grond bestaat voor het opstarten van een nieuw opsporingsonderzoek. Besluitvorming zal eind dit jaar plaatsvinden.

Reactie schrijvers
Nu schrijft men dat eind 2008 "al" vermoedde dat er sprake was van een levensdelict. Echter, in mei 2009 liet de politiewoordvoerder nog weten dat men niet aan moord dacht, dat de schrijvers van dit stuk maar wat gokten en dat hij geen deel wilde uitmaken van dat gokcircuit. Is er sindsdien met terugwerkende kracht iets veranderd? Hoe het ook zij, het is goed dat men eindelijk de zaak serieus neemt. Na 17 jaar mag dat ook wel.
Het "met de ogen van nu kijken" naar de al jaren beschikbare informatie is slechts een kreet om de indruk te wekken dat daardoor die informatie nu ineens zou veranderen. Dat is natuurlijk onzin, de informatie verandert daar niet door, die is al jaren hetzelfde maar men heeft er nooit wat mee gedaan.


4
Deelt u de mening dat de know-how en de ervaring van de aanpak van onderzoeken in vermissingszaken landelijk moet worden geborgd en dat om die reden dergelijke onderzoeken moeten worden ondergebracht bij bijvoorbeeld het zogenaamde Cold Caseteam of het team van het Korps Landelijke Politiediensten, wat zich bezig houdt met de opsporing van voortvluchtige criminelen? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om de borging van vakkennis en effectiviteit te garanderen?

Antwoord
Door het inmiddels opgeheven Landelijk Team Kindermoorden (zie antwoord 2) is een systematiek ontwikkeld voor de aanpak van cold cases. Deze systematiek, die niet alleen bruikbaar is in “cold cases” maar ook in nieuwe vermissingszaken, is in de vorm van een stappenplan gedeeld met de politieregio’s. Dit stappenplan is begin dit jaar geactualiseerd en is toegankelijk voor alle korpsen. Met de opgezette systematiek wordt beoogd de in de vraag bedoelde know-how op dit gebied verder te ontwikkelen en te borgen.

Reactie schrijvers
De door het LTK ontwikkelde systematiek heeft te maken met de manier waarop een onderzoek opgezet zou kunnen worden. Daarvoor moet er eerst een beslissing genomen worden om een onderzoek te starten en dat is juist het probleem. De antwoorden op de vragen van Teeven betekenen dat er nog steeds niets geregeld is. Nog steeds is niet duidelijk wie beslist of een vermissing verdacht is en dat er dus een strafrechtelijk onderzoek gestart moet worden?


5
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?

Antwoord
Ja. Het vergaren van de voor de beantwoording benodigde informatie heeft evenwel enige tijd gevergd.

Slot
Gelukkig waren wij niet de enigen die ongelukkig waren met de antwoorden van de minister. In een interview met radio Drenthe gaf Fred Teeven aan dat ook hij niet blij met de antwoorden was. Hij gaf aan dat hij nieuwe vragen aan de minister zou gaan stellen over de zaak.

Op de vraag van de verslaggever of hij onze kritiek op het onderzoek deelde antwoordde hij bevestigend. We staan dus niet alleen in onze kritiek, deze oud officier van justitie uit Amsterdam steunt ons daarin.