donderdag 6 augustus 2009

De moord op Gonda Drent

In de nacht van 11 op 12 december 1996 belde Reinier S. om zestien minuten na middernacht naar het alarmnummer 06-11 en meldde dat zijn huis aan de Hoofdstraat in Hoogezand in brand stond. Hij meldde ook dat zijn vrouw en twee kinderen nog binnen moesten zijn en dat hij die ging redden. Toen de politie en de brandweer arriveerden, werd Reinier met zijn twee kinderen juist door een buurman van het platte dak aan de achterzijde van de woning gehaald. Reinier zei dat zijn vrouw nog in de woning moest zijn. De brand woedde op dat moment alleen in een kantoortje naast de voordeur en in de gang achter de voordeur van de woning en werd redelijk snel geblust. Daarna deed de brandweer een afschuwelijke ontdekking. In het kantoor werd het grotendeels verkoolde lichaam van een vrouw aangetroffen. Het was een ieder duidelijk dat dit Gonda Drent moest zijn, de vrouw van Reinier S.

Tijdens het onderzoek in de woning ontdekte de brandweer bovendien dat een kluis in het kantoortje openstond en dat de sleutel in het slot stak. Volgens Reinier had er 350.000 gulden in deze kluis gelegen, maar er werden in de kluis geen resten van geld aangetroffen. Volgens Reinier zou het geld afkomstig zijn geweest van de verkoop van hun vorige woning en was het bestemd voor de aankoop van een nieuw huis. In afwachting van de koop van een nieuw huis hadden zij de woning aan de Hoofdstraat gehuurd.

Hoewel er dus al direct signalen waren dat er sprake was van een misdrijf, vergat de politie de woning voor onbevoegden af te sluiten in afwachting van nader onderzoek door de technische recherche. Men was te veel bezig met de opvang van de echtgenoot en zijn beide kinderen. Het gevolg was dat de volgende ochtend door de familie van Reinier al allerlei zaken uit het huis gehaald werden.

Tijdens de sectie kwam de patholoog-anatoom tot de voorlopige conclusie dat Gonda vermoedelijk om het leven was gebracht.

De dag na de brand startte het politieonderzoek. Uiteraard werden Reinier en vele anderen als getuige gehoord en daarbij viel een aantal zaken op. Zo bleek Reinier al jaren gokverslaafd te zijn. Voor hun huwelijk waren daar al problemen over geweest. Gonda had daarna regelmatig gezegd dat zij van Reinier zou gaan scheiden als zij zou merken dat hij aan het weer gokken was.

De middag voor de brand was Gonda met haar kinderen naar een verjaardagspartijtje geweest van een dochter van haar beste vriendin. Ze had als afsluiting met haar vriendin en de kinderen pannenkoeken gegeten aan het Schuitendiep in Groningen. Hun auto’s stonden in de parkeergarage van het casino aan het Kattendiep. Bij het weggaan kwam zij in de parkeergarage Reinier tegen die ook net wegging Kennelijk bevestigde deze ontmoeting haar vermoeden dat Reinier weer aan het gokken was, hetgeen gezien haar eerdere uitspraken grond voor een scheiding zou zijn.

De politie vermoedde dat Gonda na thuiskomst Reinier direct had aangesproken zijn gokgedrag en dat dit mogelijk uit de hand gelopen was. Het alibi van Reinier voor die avond rammelde aan alle kanten en daarom ontstond bij de politie het vermoeden dat Reinier met de dood van Gonda te maken had met als motief zijn gokgedrag. Om de aandacht van zichzelf af te leiden zou hij vervolgens de woning in brand hebben gestoken en net hebben gedaan alsof hij de hele avond was weggeweest en bij thuiskomst zijn huis brandend aantrof en hij slechts met grote moeite zijn beide kinderen had kunnen redden.

In een poging het bewijs voor dat vermoeden te krijgen richtte de politie het onderzoek voornamelijk op het gokgedrag van Reinier en op de gezinsfinanciën. En dat werd tot op de bodem uitgezocht. Op basis van aantekeningen in Reiniers agenda kon door de politie worden vastgesteld dat Reinier in een periode van twee maanden ruim twee ton had vergokt. Daarnaast ontdekt de politie dat Reinier drie weken voor het misdrijf in het casino aan een man gevraagd of hij iemand kende die in opdracht mensen liquideerde. Toen deze man zei dat hij dit niet wist, had Reinier hem gevraagd of hij een wapen kon leveren. De man had hem toen verwezen naar België, want daar kon je gemakkelijk een wapen kopen.

Opvallend was Reiniers verklaring over het ontdekken van de brand. Hij verklaarde bij thuiskomst de oprit te zijn opgereden en toen bij de voordeur dikke zwarte rook te hebben gezien. Volgens zijn verklaring had hij de contactsleutel in het contact van de auto laten zitten en de motor laten draaien, terwijl zijn huissleutel aan dezelfde sleutelbos zat. In plaats van te proberen in zijn woning te komen om zijn vrouw en kinderen te waarschuwen, liep hij de weg op, pakte zijn mobiele telefoon en belde 06-11. Reinier verklaarde dat hij niet direct contact kreeg en dat hij daarom een passerende bus had aangehouden. De chauffeur bevestigde zijn verhaal maar verklaarde dat toen hij de deur van de bus opendeed Reinier direct weer wegliep. De chauffeur hoorde hem daarbij het woord politie zeggen. Van een brand had de chauffeur niets gezien en daarom was hij weer doorgereden.

De telefonist van de brandweer, die het telefoontje van Reinier had aangenomen, vond hem zo rustig aan de telefoon dat hij eerst dacht dat het om een valse melding ging. Dit gaf hij ook zo door aan de politie. De surveillancewagen, die er heen werd gestuurd, mocht daarom geen zwaailicht gebruiken. Een paar minuten later kwam er een brandmelding van de buurman en pas toen werd de melding serieus genomen.

De Technische Recherche ontdekte dat er brand in het kantoortje was gesticht waarbij gebruik was gemaakt van benzine. Om ons onduidelijke redenen was het onderzoek van de Technische Recherche voornamelijk beperkt gebleven tot het kantoortje waar de brand was begonnen en zelfs dat onderzoek was heel beperkt. Mogelijk had dat te maken met het feit dat beide technische rechercheurs weinig of geen ervaring hadden met brandonderzoeken. Dat zij door de leiding toch met het onderzoek belast werden was des te vreemder daar het korps op dat moment over een brandexpert schikte in de persoon van Bert Fonk.

De rest van de woning werd helemaal niet op sporen onderzocht en dat is heel jammer.
Als ze dat wel gebeurd was dan was mogelijk op de aanrecht in de keuken een broodplank gevonden die in de lengterichting door midden gespleten was. De twee delen waren zo tegen elkaar gezet mogelijk dat het leek of het een geheel was.
Reinier S. zou later verklaren dat hij na thuiskomst een boterham had klaargemaakt. Mogelijk dat de broodplank dus het moordwapen geweest is. Helaas hebben wij de kapotte broodplank alleen op de foto gezien en was de plank zelf allang weg.

Al met al waren er voldoende aanwijzingen om Reinier als verdachte te bestempelen. Half januari 1997 werd besloten om Reinier aan te houden. Het verhoor van hem was goed voorbereid maar ondanks dat bleef Reinier ontkennen iets met de dood van zijn vrouw te maken te hebben. Wel bleek steeds meer dat het zijn alibi voor die avond niet klopte. Hij verklaarde onder meer dat hij ergens voor een open klapbrug had moeten wachten terwijl bleek dat de betreffende brug geen klapbrug was maar een hefbrug.

Via de KPN probeerde men of via de mobiele telefoon van Reinier kon worden achterhaald waar hij die avond precies was geweest. Een mobiele telefoon zoekt regelmatig contact met masten in de omgeving en de politie dacht op deze wijze zijn gangen van die avond te kunnen reconstrueren. Door problemen met de PTT heeft men die gegevens echter nooit gekregen.

Reinier zat zo’n twee maanden vast toen het NFI in maart 1997 met de officiële uitslag van de sectie kwam. En daarin stond dat de doodsoorzaak niet eenduidig was vast te stellen. De mogelijkheid dat Gonda zelfmoord had gepleegd kon niet worden uitgesloten. Het was mogelijk dat zij zelf brand had gesticht, door het exploderen van de benzine achterover was gevallen en dat strips uit het brandwerend plafond de snee in haar keel hadden veroorzaakt. Reinier werd nog diezelfde dag vrijgelaten.

De dag na de vrijlating van Reinier brachten de ouders van Gonda de rok, die Gonda ’s middags tijdens het kinderfeestje had gedragen, naar het bureau. Ze hadden de rok toevallig gevonden bij een reinigingsbedrijf, waar de familie van Reinier de kleding van Gonda na de brand naar toe hadden gebracht. Het was Gonda's ouders opgevallen dat in de rok aan de achterzijde een vlek zat, alsof Gonda al zittend haar urine of ontlasting had laten lopen. De rok werd gezien de vrijlating van Reinier niet meer onderzocht maar in een zak op het politiebureau in Hoogezand opgeborgen, samen met een jerrycan met benzine die kort daarvoor in de garage achter het huis in de Hoofdstraat was aangetroffen. Deze jerrycan was voor tweederde deel gevuld. Het onderzoek werd gesloten.

Onderzoek Cold Case Team
In december 2003 werd besloten dat het Cold Case Team van de politie Groningen opnieuw naar deze zaak zou kijken. Omdat echtgenoot Reinier officieel buiten vervolging was gesteld, mocht er geen onderzoek naar hem worden gedaan zolang er geen nieuwe feiten bekend waren. Na lezing van het dossier werd daarom besloten dat er twee zaken opnieuw onderzocht moesten worden:
1. De doodsoorzaak
2. De brand

De doodsoorzaak.
Omdat de patholoog-anatoom destijds geen duidelijkheid over de doodsoorzaak had kunnen geven, namen we allereerst contact op met het NFI. Daar was een nieuw forensisch arts aangesteld, Daan Botter, en aan hem werd het probleem voorgelegd. Botter besprak de zaak met de afdeling pathologie en tot onze verbazing werd er een patholoog bereid gevonden het oude rapport kritisch tegen het licht te houden. De conclusie van deze patholoog-anatoom was dat er geen sprake was van zelfmoord maar dat er iemand anders verantwoordelijk was voor de dood van Gonda en het in brand steken van de woning.

Om latere discussies te voorkomen werd ook contact gezocht met Forensisch arts Selma Eikelenboom-Schieveld. Mevrouw Eikelenboom heeft toegang tot de National Injuries Database in Engeland, waar alle medisch forensische gegevens over misdrijven worden verzameld. In onze zaak ging het om de hoeveelheid koolmonoxide die in Gonda’s lichaam was aangetroffen. Door het NFI werd in 1996 geconstateerd dat dit 5,6 procent was. Het onderzoek in Engeland leverde op dat Gonda Drent al dood geweest moest zijn voordat de brand werd gesticht. Tevens werd als doodsoorzaak vastgesteld dat Gonda was overleden ten gevolge van een harde klap op het achterhoofd en niet door de snee in haar hals.

Deel één van onze missie was geslaagd. Zowel het NFI als het IFS kwamen met de conclusie dat Gonda was vermoord.

Het brandonderzoek
Wij hadden het geluk dat Bert Fonk, de aan het Cold Case Team verbonden technisch rechercheur, een brandexpert was. Na lezing van het dossier verklaarde hij dat er veel onwaarschijnlijke elementen in het technische rapport zaten. Fonk ontdekte ook enkele omissies in het onderzoek. Zo was wel gemeld dat er onderzoek was gedaan naar het gebruik van brandversnellende middelen en dat dit primaire brandhaarden had opgeleverd op de plek waar het slachtoffer lag en in een hoek van het kantoor, maar nergens was vermeld of men ook op andere plaatsen had gezocht.

Een tweede omissie was dat niet werd vermeld dat op de foto’s duidelijk te zien was aan de manier van inbranding van het kozijn van de deur van het kantoortje dat de deur tijdens de brand open moest hebben gestaan.

Er bleek destijds ook geen onderzoek ingesteld naar het vermeende brandwerende plafond. Men had gewoon aangenomen dat die er was geweest. Uit ons onderzoek bleek dat een dergelijk plafond nooit aanwezig is geweest in het kantoortje. Het bleek dat de metalen strips die op het lichaam van Gonda waren aangetroffen vermoedelijk afkomstig waren van een omgevallen magazijnstelling. De eigenaar van het pand verklaarde het plafond zelf te hebben aangebracht en dat het bestond uit gelijmde plafondplaten.

Forensisch arts mevrouw Eikelenboom liet de aanwezige foto's , tijdens een werkbezoek, aan een expert in de Verenigde Staten zien en deze concludeerde dat de stelling over het lichaam van Gonda moest zijn gelegd voordat de brand uitbrak.
Aangezien wij wilden weten wat voor soort stellingkast in het kantoor had gestaan, belde Dick Gosewehr met Reinier S. en vroeg hem of er ook een stellingkast in het kantoor had gestaan. Tot zijn grote verbazing vroeg Reinier: “Bedoel je die kast die over haar heen lag?” Hoe kon Reinier weten dat er de stelling over Gonda heen gelegen had want er was altijd sprake geweest van plafondplaten. Alleen de leden van het Cold Case Team konden dat op dat moment weten. En de dader natuurlijk.

Het was Bert Fonk duidelijk dat er een brandversnellend middel was gebruikt, dat er voldoende zuurstof was geweest (de deur naar de gang had immers opengestaan) en er voldoende brandbaar materiaal was (een kast, waarin veel papier lag, was over het slachtoffer heen gelegd). Volgens Fonk leiden deze condities tot de conclusie dat deze brand vrij kort moest hebben geduurd voordat de vlamoverslag plaatsvond. Het laatste is vaktaal voor het uitslaan van de brand, het moment dat de ramen knallen en de vlammen naar buiten komen. Op dat moment is de temperatuur bij de brand zo hoog dat geen mens, in de buurt van de brand, het nog kan navertellen. Er werd met het NFI gesproken over wat er bekend was op dit gebied. Men had diverse videobanden, waarop experimenten onder deze condities waren vastgelegd. Op basis hiervan beweerde de deskundige met stelligheid dat het zeker niet langer dan vier minuten duurde voordat een brand uitsloeg. Ook de vraag of hij dit in een rapport kon bevestigen, antwoordde hij in positieve zin. Men wilde wel enige metingen ter plekke doen om geheel zeker van de zaak te zijn. Deze metingen waren vooral bedoeld om te weten hoe groot het kantoor precies was en wat de getuigen vanuit hun positie konden zien.

De eerste getuige was de buurman die de brandweer had gebeld en Reinier en de kinderen van het platte dak had gehaald. Deze man was die nacht ergens wakker van geworden. Zijn verklaring was heel interessant. Toen hij de bewuste avond naar de badkamer ging, dacht hij eerst dat de buren al vroeg op waren, want hij zag waterdamp langs de muur van het pand omhoog dwarrelen. Hij nam aan dat er iemand onder de douche stond. Even later, toen hij dichter bij het raam stond en zicht op het kantoor had, zag hij daar kleine vlammen. Hij kleedde zich snel aan en liep naar de keuken, waar de telefoon stond. Vanuit de keuken zag hij dat in het kantoor de vlammen al een stuk hoger waren, maar dat de vitrage voor het raam er nog hing.
Om twintig over twaalf had hij de brandweer gebeld, daarna ging hij naar buiten en hoorde enige tijd later de ramen eruit knallen. Hij klom over het hek en kon via de afvalcontainers Reinier en de kinderen van het platte dak halen. Op het moment dat hij het eerste kind aanpakte, kwamen de eerste politiemensen ter plekke.

De tweede getuige was een persfotograaf. Deze getuige was in het eerste onderzoek niet gehoord, maar was voor ons onderzoek erg belangrijk omdat hij kort na de overslag de vlammen op een foto had vastgelegd. Hij woonde een paar honderd meter van het huis. Hij was door een brandalarm via zijn scanner om negentien minuten na middernacht wakker geworden. Hij had zich snel aangekleed en was met de auto naar de brand in de Hoofdstraat gegaan. Daar kwam hij twee à drie minuten later aan. Hij was teleurgesteld want hij zag niet de vlammen waar het hem als fotograaf om ging. Hij liep naast het pand tot aan het kantoor en zag nog steeds geen vlammen, maar wel zwarte rook uit de open voordeur komen. Hij liep naar de voorkant van de woning en daar zag hij door een raam een oranje gloed. Hij liep terug naar de oprit en zag toen de vlammen uit het kantoortje komen en nam daar een foto van.

Deze getuigen waren aanwezig op de dag dat het NFI kwam meten. Hun verklaringen werden op een videoband opgenomen, terwijl zij hetzelfde deden als toen. De afstanden, vanaf de plekken waar zie iets hadden gezien tot aan het kantoor, werden gemeten. Ook werd de grootte van het kantoor gemeten. De deskundige van het NFI vond dat er toch wel wat onzekerheden waren. Hij meldde niet lang daarna aan Fonk, dat de onzekerheden zo groot waren dat hij geen rapport kon schrijven. Van de instituten die branden kunnen nabootsen, is TNO de meest gerenommeerde. Fonk nam contact op met Peter Reiman van het TNO en deze liet duidelijk blijken het onzin te vinden om een dergelijke brand na te bootsen, omdat er in het buitenland al voldoende onderzoek naar was gedaan. Op basis van die onderzoeken kon men met zekerheid zeggen dat het niet langer dan vier minuten zou duren alvorens er sprake was van een vlamoverslag.
Souër, onze officier van justitie, wilde dat niettemin proefondervindelijk bewezen hebben, omdat hij bang was dat de advocaat van de verdachte gebruik zou maken van de aarzeling die het NFI had. Om een brand te onderzoeken heeft het TNO een speciale ruimte. Daarin werd het kantoor nagebouwd. Daarnaast werd hetzelfde meubilair en dezelfde apparatuur als in het kantoor stonden aangeschaft. Er werd van uitgegaan dat er maximaal drie experimenten moesten plaatsvinden om de stelling te bewijzen. Een onzekere factor was de hoeveelheid benzine die er was gebruikt en of de deur open of dicht was. Voor ons was wel duidelijk dat deze deur had opengestaan, maar niet voor het NFI. Aangezien Souër wilde dat ook het NFI een handtekening onder het rapport zou zetten, moesten wij rekening houden met de ideeën die bij het NFI leefden. Indien er een brandversnellend middel is gebruikt en er voldoende brandbaar materiaal en lucht aanwezig is, verloopt een brand volgens een vast patroon. In het begin brandt alleen het materiaal dat makkelijk wil branden, in dit geval het papier dat in de kast lag. De vlammen zijn vrij klein. Op het moment dat de temperatuur boven de honderd graden komt, verdampt alle waterstof in de ruimte en komt er witte rook. Dat verklaart waarom de buurman dacht dat de buren al vroeg op waren want hij zag witte damp en dacht dat één van hen onder de douche stond. Daarna worden de vlammen groter en loopt de temperatuur steeds verder op. Dit leek op het moment dat de buurman de brandweer belde: hij zag toen hogere vlammen. Vervolgens ontstaat er zwarte rook, omdat er niet voldoende zuurstof meer is. De vlammen worden daardoor weer heel klein en er is alleen zwarte rook te zien. Was dit wat de persfotograaf zag toen hij naast het huis liep? Dan vindt de vlamoverslag plaats. De persfotograaf zei een oranje gloed te zien vanuit zijn positie voor het huis. Er komt weer voldoende zuurstof in de ruimte en de vlammen slaan uit het huis. Weer naast het huis gekomen, neemt de persfotograaf daar een foto van.

Indien Reinier, toen hij bij zijn huis aankwam, alleen maar zwarte rook zag dan is hij daar vlak voor de vlamoverslag aangekomen. Hij liep vervolgens eerst nog naar de bus en belde de brandweer. Hiermee ging tweeënhalve minuut verloren. De vlamoverslag zou dan al lang moeten hebben plaatsgevonden. Na de vlamoverslag is de temperatuur, in het gedeelte waar de brand woedde, in dit geval in het kantoor en in de gang, tussen de achthonderd en duizend graden. Kortom, een temperatuur waardoor Reinier niet meer het huis kon zijn binnengegaan zonder zelf levend te verbranden.

Er werden drie experimenten gedaan.
In het eerste experiment werd een halve liter benzine gebruikt en werd de deur op een kier gezet. De brand ontwikkelde zich volgens het verwachte patroon. Vlak voor de vlamoverslag begon de deur open en dicht te slaan. Ging de deur dicht dan kwamen de vlammen minder hoog, ging de deur weer open dan laaiden de vlammen weer op. Toch duurde het in totaal maar vier minuten voordat een vlamoverslag plaatsvond.
In het tweede experiment werd de deur geopend vastgezet en werd er een kwart liter benzine gebruikt. Volgens Reiman had de hoeveelheid brandversnellend middel geen invloed op hoe de brand zich zou ontwikkelen. Doordat de deur nu niet dicht sloeg, duurde het vijftien seconden korter voordat er een vlamoverslag plaatsvond.
Het derde experiment werd gedaan met de deur van het kantoortje dicht hoewel aan het inbranden van de deurkozijnen te zien was dat deze tijdens de brand open was. Reiman vond het eigenlijk een onzinnig experiment omdat de brand volgens hem nu door zuurstofgebrek zou doven voordat er een vlamoverslag plaatsvond. En dat bleek dus ook te gebeuren. Men wachtte meer dan twee uur om te zien of de vlammen weer oplaaiden maar dat gebeurde niet. Na het experiment bleek dat er in het kantoor nauwelijks iets was verbrand.

Op basis van de experimenten konden wij dus aantonen dat Reiniers verhaal niet kon kloppen. Hij moest de brand al bij de brandweer hebben gemeld voordat deze was gesticht.

Vervolgens hebben wij alsnog de door de ouders van Gonda aan het bureau gebracht rok naar het NFI gestuurd met de vraag of men kon nagaan of in de vlek urine of ontlasting zat. Na enige aarzeling was de afdeling chemie van het NFI bereid de rok te onderzoeken, maar er was wel een wachttijd van drie maanden. Na drie maanden kregen wij een rapport waarin stond dat het niet mogelijk was om na te gaan of er resten van ontlasting in de rok zaten. Er was ook gezocht naar urine, maar ureum noch creatinine, bestanddelen van urine, waren in de vlek aangetroffen.

De uitslag verbaasde ons. We zagen een vlek en waarom kon je dan niet vaststellen waardoor die vlek was ontstaan? Het was dus de moeite waard een contra-expertise te laten uitvoeren. Dit werd gedaan door de bekende forensisch farmacoloog prof. dr. Uges, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis in Groningen. Een paar dagen later kwam de uitslag al binnen. In de vlek op de rok waren door hem met "een zeer grote mate van waarschijnlijkheid" kleine hoeveelheden creatinine aangetroffen, buiten de vlek werd dit niet aangetroffen. De kleine hoeveelheden waren verklaarbaar doordat de rok zes jaar lang onder niet ideale omstandigheden was opgeborgen. Gonda heeft dus vermoedelijk haar urine laten lopen op het moment dat zij werd vermoord en kennelijk zat zij toen.

Wij concludeerden, dat op basis van zoveel nieuwe feiten heropening van de zaak gerechtvaardigd was, en dat Reinier S. opnieuw verdachte was. Daar was officier van justitie Souër het mee eens. Wel zei Souër dat wij formeel alleen maar hadden bewezen dat Reinier de brand had gesticht en niet dat hij Gonda had vermoord. Wij vonden dat Reinier ook verdachte moest zijn van de moord. Want het was, voor zover wij wisten, niet eerder voorgekomen dat een echtgenoot, die bij thuiskomst zijn vrouw vermoord vindt, in zijn huis het lijk van zijn vrouw gaat verbranden, terwijl de kinderen nog boven in bed liggen.

Bovendien was duidelijk geworden dat de brand gesticht was om sporen te vernietigen. En wie heeft daar belang bij? Alleen de dader. En wie had er belang bij dat Gonda niet in de rok werd gevonden die zij die middag droeg? Alleen Reinier. En wie wist dat er een kast over Gonda heen had gelegen? Alleen Reinier. Ruim voldoende om hem ook als verdachte voor de moord te beschouwen. We overtuigden met deze feiten Souër: er was voldoende om de aanhouding en het verhoor van Reinier voor te bereiden.

De zaak van Gonda Drent zou een voorbode blijken van de problemen die wij (DG en HT) kregen binnen het korps. Ons onderzoek liet zien dat er in het verleden fouten waren gemaakt, en dat viel niet goed bij een aantal tactische coördinatoren. Er waren ook een aantal collega's die zich niet konden voorstellen dat iemand eerst de brandweer had gebeld en daarna pas brand gesticht had. Typisch een manier van politiedenken, feiten ondergeschikt maken aan de eigen mening. De feiten moeten echter gewoon leidend zijn en die waren hier duidelijk. Er was eerst gebeld en daarna was de brand gesticht.

Om de zaak af te ronden en voor de rechter te brengen, werd vervolgens een klein team geformeerd. Het was een klein team, want de enige taak was het verhoren van de verdachte. Reinier werd op 23 november 2004 aangehouden in de woning van zijn vriendin in Amersfoort. Tijdens de verhoren ontstond er een verschil van mening tussen ons en de teamleider. Uiteindelijk werd er veel tijd verloren door alle strubbelingen en Reinier bleef ontkennen met als gevolg dat de rechtbank hem in vrijheid stelde.

Netwerk
Wil u meer weten van dit nieuwe onderzoek van het Cold Case Team? Een team van Netwerk heeft ons onderzoek in deze zaak gedurende een jaar gevolgd. Op 3 januari 2005 werd de door hen gemaakte reportage uitgezonden.

Nadat wij het Cold Case Team hadden moeten verlaten bleef het enkele jaren stil. Uiteindelijk is de zaak in 2008 toch voor de rechter gebracht en daarbij werd Reinier S. op 10 juni 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. (parketnummer 18/030571-04)Het bewijs werd voornamelijk gevonden in ons onderzoek naar de doodsoorzaak en de reconstructie van de brand.

Tegen dit vonnis is Reinier S. in beroep gegaan. De uitspraak van dit hoger beroep wordt in de loop van dit jaar verwacht.