vrijdag 28 augustus 2009

Verdwijning Wim Quak toch een misdrijf

We schreven er al eerder over, de verdwijning van scheepskok Wim Quak. Meer dan 18 jaar werden de feiten door politie en justitie genegeerd en weigerde men een onderzoek in te stellen naar zijn verdwijning op 21 juni 1991 aan boord van het containerschip Nedlloyd Neerlandia. Hij had zelfmoord gepleegd of was overboord gevallen, verkondigde politie en justitie steeds hoewel men nooit enig onderzoek had gedaan en de feiten in een heel andere richting wezen.

Na uitgebreide publicaties in De Telegraaf en een officiële aangifte door advocaat Knoester bleek dat standpunt van justitie niet meer langer haalbaar. Afgelopen woensdag kregen Anneke Quak, haar dochter Floor en hun raadsman Job Knoester in een persoonlijk gesprek van justitie Rotterdam te horen dat men de verdwijning van Wim Quak nu als een vermoedelijk misdrijf beschouwt. Justitie deelde mede dat het onderzoek was toebedeeld aan het Cold Case Team van de politie Rotterdam-Rijnmond en dat men daar de zaak serieus zou gaan onderzoeken.

Hoewel de weg nog lang is en de uitkomst van het onderzoek onzeker, is het gewijzigde standpunt van justitie een enorme steun in de rug van Anneke en haar dochter. Eindelijk krijgen zij de erkenning die zij al jaren geleden hadden moeten hebben.

Jammer dat justitie vaak pas wil luisteren als de media er aan te pas komen. maar ja, beter laat dan nooit zullen we maar zeggen. Wij zullen de zaak in ieder geval kritisch blijven volgen.

donderdag 27 augustus 2009

4. De vermissing van Maria van der Zande

Gisteren, donderdag 26 augustus 2009, heeft de officier van justitie in Zutphen, een gevangenisstraf van 15 jaar geëist tegen Ronald P., de vermoedelijke moordenaar van Christel Ambrosius, een moord die bij het grote publiek beter bekend is onder de naam de Puttense Moordzaak. Maar is deze naam wel terecht of is er mogelijk sprake van twee Puttense moordzaken? We nemen u daarvoor mee terug naar het jaar 1994.

De moord op Christel Ambrosius
Op zondag 9 januari 1994 wordt rond zes uur ’s avonds in de woning van haar oma aan de Driewegenweg te Putten het lichaam gevonden van de 23-jarige Christel Ambrosius. Christel is verkracht, gewurgd en haar keel is doorgesneden.
Christel was die middag sportief gekleed op haar mountainbike van haar ouderlijk huis naar de woning van haar oma gereden, een ritje van enkele minuten. Zij was van plan om bij oma een kopje thee te drinken maar haar oma bleek niet thuis te zijn.
Wat er daarna is gebeurd weten we niet precies, maar de reservesleutel van de woning van oma, die in het schuurtje naast de woning hing, is gebruikt om in de woning te komen. Of Christel zelf die sleutel heeft gepakt of dat haar moordenaar dat heeft gedaan, is tot op heden niet duidelijk geworden.

Een dergelijke gruwelijke moord zet natuurlijk een klein dorp als Putten op zijn kop. We mogen aannemen dat dit ook voor het plaatselijke politiekorps geldt, er komt een groot rechercheteam het plaatselijke korps versterken en er is maandenlang heel veel aandacht van de media. In februari 1994 leidt het onderzoek tot de aanhouding van 4 verdachten waaronder de inmiddels bekende Herman dus Bois en Wilco Viets. Hoewel er geen enkele bewijs tegen de beide mannen is, beschouwt de politie met deze aanhoudingen de zaak als opgelost. Dat de politie met de aanhouding van de beide mannen een enorme blunder begaat, zal pas vele jaren later blijken.

De verdwijning van Maria van der Zande
Maar dan gebeurt er iets dat de politie aan het denken had moeten zetten.
Op zaterdag 6 augustus 1994 vertrekt de 22-jarige Maria van der Zande op haar sportfiets vanaf de ouderlijke woning aan de Burgemeester Roosmale Nepveulaan te Putten om een stukje te gaan fietsen. Maria zou de maandag daarop voor een vakantiereis naar Spanje vertrekken en wil nog even een lekker ritje in de omgeving maken. Ze is van plan wat langer weg te blijven en neemt daarom een lunchpakket mee.
Maria komt echter niet meer van haar fietstocht terug. Haar ouders gaan aan het rondbellen maar als niemand hun dochter heeft gezien, bellen ze de politie. Die reageert zoals de politie vaak in dit soort situaties reageert, de ouders moeten de volgende dag maar weer bellen als hun dochter dan nog niet terug is. De volgende morgen bellen de ouders opnieuw de politie en dan komen er twee agenten die het verhaal van de ouders aanhoren. De politie start vervolgens weliswaar een onderzoek maar dat is helemaal gericht op het weglopen van Maria of op zelfmoord. Iedere tip over een mogelijke verblijfplaats van Maria, zinnig of onzinnig, wordt nagelopen maar daar blijft het bij. Alles wordt vastgelegd in mutaties en verder gebeurt er niets. Van een gestructureerd onderzoek is geen sprake.

We hebben al eerder geschreven dat in geval van een verdwijning er eigenlijk maar 3 scenario’s mogelijk zijn:

Betrokkene is vrijwillig weggegaan
Betrokkene heeft zelfmoord gepleegd
Betrokkene is slachtoffer van een misdrijf geworden.


In dit geval is er geen enkele aanleiding om te denken aan zelfmoord of weglopen. Alles wijst er op dat Maria van der Zande slachtoffer van een misdrijf is geworden, dus vermoord is. Toch gaat de politie niet van een misdrijf uit.

Natuurlijk zijn er mensen in Putten die hun verstand wel gebruiken en die direct aan de moord op Christel Ambrosius moeten denken als zij van de verdwijning van Maria horen. En dat is heel logisch want er zijn nogal wat overeenkomsten:

Beide zaken speelde zich af in het weekend
Beide vrouwen zijn ongeveer even oud
Het betreft in beide gevallen een jonge vrouw die op een sportfiets rijdt
De signalementen van beide vrouwen komen overeen
De afstand tussen de Driewegenweg, waar de woning van de oma van Christel stond, en de woning van de ouders van Maria bedraagt slechts enkele honderden meters.


Putten is bepaald geen wereldstad en moorden en verdwijningen zijn daar niet aan de orde van de dag. Toch reageert de politie heel lauw. Men laat de media weten dat men geen verband ziet tussen beide zaken.
De politie kan ook moeilijk iets anders zeggen, want men heeft al enkele maanden twee mannen vastzitten voor de moord op Christel Ambrosius. Toegeven dat er wel mogelijk een verband tussen beide zaken is, betekent tegelijk toegeven dat je de verkeerde mannen hebt aangehouden en dat doet men niet graag bij de politie.
De zaak Maria van der Zande verdwijnt vervolgens in het vergeetboek en de beide aangehouden mannen, Herman dus Bois en Wilco Viets, worden in januari 1995 veroordeeld voor de moord op Christel Ambrosius.

Inmiddels weten we zeker dat de politie destijds de verkeerde mannen heeft aangehouden, Herman en Wilco zijn inmiddels vrijgesproken en er is nu een nieuwe verdachte voor de rechter gebracht wiens DNA wel overeenkomt met de aangetroffen spermasporen op en in Christel Ambrosius.

Er zijn veel overeenkomsten tussen beide zaken, zodat het waarschijnlijk is dat één persoon verantwoordelijk is voor de moord op Christel Ambrosius en de moord op Maria van der Zande.
Dat het onderzoek naar de moordenaar(s) van Christel Ambrosius van dramatische kwaliteit was, daar zijn alle deskundigen het inmiddels wel over eens. Dat dit slechte onderzoek enorme gevolgen heeft gehad voor de beide ten onrechte veroordeelde mannen, dat is ook wel duidelijk.
Maar het is niet onlogisch om te denken dat er nog een ander ongewild gevolg is, Maria van der Zande zou mogelijk nog in leven zijn indien de politie na de moord op Christel zijn werk behoorlijk had gedaan en de echte dader had aangehouden.

We zijn 15 jaar verder en niemand heeft het meer over Maria van der Zande. We spreken nog steeds over De Puttense moordzaak. De ouders van Maria blijven echter nog steeds met veel vragen zitten en dat is heel triest. Ook zij hebben recht op de waarheid. Slecht politiewerk kan grote gevolgen hebben.

donderdag 20 augustus 2009

De moord op Andrea Luten

Op dinsdag 11 mei 1993 werd in de bossen vlak bij het Drentse dorp Ruinen het dode lichaam gevonden van de 15 jarige Andrea Luten. Andrea woonde in Ruinen en was de dochter van een plaatselijke caféhouder en zijn vrouw. Ze was populair bij de jongens en vele jongens kwamen alleen al om die reden in het café van haar ouders. Andrea was gek op dieren, paardrijden was haar grote passie.

Toen het lichaam van Adrea tijdens een zoekactie door haar vader en een vriend van hem werd gevonden, lag zij op haar rug in het bos met een gedeelte van haar fiets over haar heen. Ze bleek te zijn gewurgd. Er waren geen sporen van seksueel misbruik maar wel stond de ritssluiting van haar spijkerbroek open, terwijl de sluiting van de broek nog dicht was. Het leek er op dat iemand aanstalten had gemaakt haar broek los te maken maar zover was het kennelijk niet gekomen.
Uit de sporen rond het lichaam leidde de politie af dat de dader op haar had gezeten toen hij haar wurgde.
Op het lichaam werden enkele haren aangetroffen die niet van Andrea afkomstig bleken te zijn. Daaronder was een schaamhaar en die was afkomstig van een onbekende man. Gezien de plaats waar de haren zijn aangetroffen, mogen we er van uit gaan dat ze van de dader zijn. Aan de hand van de haren werd jaren later een DNA profiel vastgesteld van degene die de haren had achtergelaten.

Er werden door de politie geen sleepsporen aangetroffen in de buurt van de plaats van aantreffen van het lichaam van Andrea en de politie ging er daarom van uit Andrea vrijwillig met de dader was meegelopen. De dader moest daarom volgens hen een bekende van Andrea zijn. Deze mening werd door de ouders van Andrea gedeeld.

Naar onze mening was dat een voorbarige conclusie. Aan het ontbreken van sleepsporen kun je niet afleiden dat Andrea vrijwillig is meegelopen, je kunt hooguit zeggen dat ze niet door de dader is gesleept. Andrea kan best door de dader bedreigd zijn en om die reden met hem zijn meegelopen. Van een bankbediende die onder bedreiging van een pistool de inhoud van de kas aan een overvaller afgeeft, zeg je ook niet dat hij het geld vrijwillig heeft afgestaan.

Toen het lichaam van Andrea werd gevonden werd zij al bijna een dag vermist.
Op maandag 10 mei was zij naar school in Hoogeveen geweest. Voor het eerst sinds enkele weken was zij die dag weer op de fiets gegaan. Voor die tijd was zij vanwege een blessure enkele weken met de bus gegaan en de week voor de moord was zij vrij van school geweest. Haar lessen hadden die maandag tot 4 uur geduurd en getuigen hadden haar daarna via de Gijsselterweg in de richting van Ruinen zien fietsen.

Er werd door de politie een aantal mensen gehoord die op de bewuste maandagmiddag omstreeks half vijf in de omgeving van de plaats van aantreffen een jongen en een meisje op het fietspad hadden zien staan. De verklaringen van deze mensen liepen nogal uiteen, er waren er bij die zeker wisten dat het meisje dat zij gezien hadden Andrea was geweest, anderen wisten dat niet zo zeker. Er waren mensen die verklaarden dat de jongen en het meisje hadden staan zoenen, anderen zeiden dat ze ruzie hadden gehad. Ook over het vervoermiddel van de jongen waren de getuigen het niet met elkaar eens. Er werd gesproken over een fiets en over een bromfiets en van die bromfiets werden vervolgens weer verschillende beschrijvingen gegeven.

De compositietekening
Eén getuige beschreef de jongen die hij bij het meisje op het fietspad had zien staan als een jongen van 16 a 17 jaar oud, ongeveer net zo lang als Andrea (1.82 m), brildragend en kort stekelig blond haar. De politie vond het opgegeven signalement zo gedetailleerd dat er aan de hand van de verklaring van deze getuige een compositie tekening werd gemaakt die vervolgens via de media werd verspreid.
Aan de hand van de compositietekening zijn verschillende personen aangehouden maar zij bleken allen niets met de moord te maken te hebben. Het team werd ontbonden en de zaak ging op de plank. Nieuwe informatie werd uiteraard wel onderzocht maar van een structureel onderzoek was geen sprake meer.

Cold Case onderzoek
In het jaar 2000 gaf de leiding van de politie Drenthe twee ervaren rechercheurs opdracht nog eens naar de zaak te kijken om te zien of er nog zogenaamde "open eindjes" waren te vinden.
Het onderzoek duurde bijna 2 jaar en die tijd kwam er een nieuwe verdachte in beeld. Deze verdachte, Richard K. , zou volgens een getuige zelfs de moord op Andrea hebben bekend. Hoewel veel er op wees dat de politie nu de goede verdachte te pakken had, bleek het DNA van de gevonden haren niet van hem afkomstig te zijn. Hij werd toch voor de rechter gebracht maar de rechtbank in Assen sprak hem vrij. De zaak ging opnieuw op de plank.

DNA Onderzoek 2005
In 2005 werd besloten een laatste poging te doen de moordenaar van Andrea Luten te vinden. Omdat het onderzoek al twee maal was gedaan door politiemensen uit Drenthe besloot men nu, met als doel objectiviteit van het team dat het onderzoek moest doen, het team samen te stellen uit rechercheurs uit Groningen en Friesland. Het onderzoek behelsde voornamelijk een groot DNA onderzoek waarbij ongeveer 300 mannen werd gevraagd op basis van vrijwilligheid hun DNA af te staan. Ook dit onderzoek bracht geen oplossing
Op maandag 5 september 2005 bracht het Openbaar Ministerie een persbericht uit waarin werd medegedeeld dat de driehoek van de Regiopolitie Drenthe had besloten om na afronding te stoppen met verder onderzoek. De reden hiervoor was dat het er niet naar uitzag dat verdergaand onderzoek op deze wijze (grootschalig DNA-onderzoek) bijdroeg aan de oplossing van de zaak. Het dossier ging nu echt op de plank want er waren volgens de politie en justitie Drenthe geen losse eindjes meer. Met andere woorden er viel niets meer te onderzoek. Maar was dat ook zo?

De vergeten getuige
We schreven al over de compositietekening van de jongen met de bril en het stekelige haar die kort na de moord door politie was vrijgegeven maar die niet tot de oplossing in deze zaak had geleid. Naar aanleiding van deze tekening hadden zich verschillende getuigen gemeld die dachten de jongen te herkennen. Er was zelfs iemand door de politie aangehouden geweest aan de hand van die getuigen verklaringen. Maar had de politie wel alle getuigen serieus genomen?

Nadat de compositietekening van de onbekende man met bril in de media was verschenen, meldde een nieuwe getuige zich bij de politie. Hij had niets te vertellen over de dag van de moord zelf maar wel over de periode ervoor.
De getuige vertelde dat hij in de weken voor de moord regelmatig een jongen op een bromfiets had gezien die stopte bij de splitsing Domeinweg/Gijsselterweg. Deze splitsing ligt pal op Andrea’s fietsroute, amper vierhonderd meter verwijderd van de vijfsprong waar zij op de dag van de moord door de andere acht getuigen werd gezien en is tevens in de nabijheid van de plek van het misdrijf. De getuige vertelde dat hij gezien had dat de jongen zijn helm afdeed en kennelijk op iemand wachtte. Die persoon kwam kennelijk niet want de getuige had nooit een tweede persoon bij de jongen gezien.
Volgens de getuige leek de jongen sprekend op de jongen die op de compositietekening stond. Daarnaast wist deze getuige veel te vertellen over de bromfiets waarop de onbekende jongen reed. Het was volgens hem een blauwwitte of witblauwe Honda MT 5 die een hoge tank had zoals bij de Dakar uitvoering. Een opvallende bromfiets dus. Getuige kende de jongen op de bromfiets verder niet.

De politie heeft het verhaal van deze getuige aangehoord, niet alleen in 1992, maar ook in 2000 tijdens het Cold Case onderzoek. Men vond het verhaal echter niet de moeite waard om de verklaring van de getuige op papier te zetten. Het argument daarvoor was dat Andrea Luten in de weken voor de moord niet op de fiets naar school was geweest, dus kon deze jongen nooit op haar gewacht hebben. Iedere bekende van Andrea wist volgens de politie wel dat zij met de bus ging en zou daar dus niet op haar staan wachten. Deze onbekende jongen op de bromfiets kon volgens de politie dus niets met de moord op Andrea Luten te maken hebben.

Wij denken daar anders over. Er is een scenario mogelijk waar deze onbekende jongen wel in past. Stel dat de jongen Andrea helemaal niet goed kende maar haar wel een mooie meid vond. Het kan zijn dat één van de weinige dingen die hij van haar wist was dat zij altijd met de fiets over deze splitsing kwam. Juist omdat hij verder niets of weinig van haar wist moest hij dus wel steeds opnieuw bij die splitsing terugkomen totdat hij haar een keer zou treffen.
Op de eerste de beste dag dat Andrea weer met de fiets naar school ging, zou zij deze jongen ontmoet kunnen hebben en deze ontmoeting kan zijn geëindigd met de dood van Andrea.

Of het ook werkelijk zo is gegaan, weten we natuurlijk niet. We zijn geen helderzienden en hebben geen glazen bol. Het is echter wel een scenario dat onderzocht had moeten worden en dat is niet gebeurd.
Natuurlijk zijn we nu 16 jaar na de moord op Andrea Luten en dat is heel lang. Maar het signalement dat van de jongen en zijn bromfiets bekend is maakt het niet onmogelijk hem alsnog te vinden. Een simpel verhoor gevolgd door een DNA onderzoek kan dan voldoende zijn om te weten of hij wel of niet iets met de moord op Andrea Luten te maken heeft.

Inmiddels is via de Telegraaf en via RTV Drenthe gevraagd of er mensen zijn die op dit verhaal aanslaan. Zowel bij de Telegraaf, RTV Drenthe en bij politie en justitie zijn tips binnengekomen die de moeite waard worden gevonden. Misschien krijgen we toch een beetje gelijk.

Update moordzaak Reggie Koenders

Op donderdag 20 augustus 2009 diende bij de rechtbank Den Haag het kort geding dat advocaat Knoester had aangespannen tegen de Nederlandse Staat vanwege de weigering van politie en justitie om aangetroffen hulzen en videobeelden van de moord op Reggie Koenders in Eindhoven voor onderzoek af te staan.

Ten aanzien van de 3 aangetroffen hulzen bleek justitie op zijn schreden te zijn teruggekeerd. Deze zijn afgestaan aan de raadsman van de voor de moord veroordeelde Danny van den H. De hulzen zijn nu voor DNA onderzoek naar Independent Forensic Services in Hulshorst, het bedrijf van ex-NFI medewerkers Selma en Richard Eikelenboom. Een dergelijk onderzoek was door het NFI destijds niet gedaan.

Tijdens de zitting deelde de raadsman mede dat hij een reconstructie van de schietpartij laat uitvoeren, waaruit moet blijken dat de veroordeelde verdachte Danny van den H. destijds te klein van postuur was om de moord gepleegd te kunnen hebben.

Ten aanzien van de videobeelden gaf de landsadvocaat tijdens de zitting aan dat die al jaren zoek zijn zodat de beelden niet afgegeven kunnen worden. Wij melden al eerder de de videobeelden destijds overgezet zijn op DVD en dat er ook fotoafdrukken van zijn gemaakt. Waar zijn de DVD en de fotoafdrukken dan gebleven?

Advocaat Knoester eiste verder de politiejournaals op en de aantekeningen van de rechercheurs die het onderzoek destijds hebben gedaan, alsmede het strafdossier van de moord die enkele dagen later in de aula werd gepleegd waar Reggie Koenders lag opgebaard. De broer van het slachtoffer stak daarbij een man dood die volgens hem schuldig was aan de moord op Reggie Koenders.

De rechtbank bepaalde direct dat justitie nog een laatste poging moet doen om het videomateriaal in hun digitale bestanden terug te vinden of anders moeten uitleggen hoe het materiaal zomaar weg kan zijn. Over de andere verzoeken volgt de uitspraak vermoedelijk over 2 weken.

woensdag 19 augustus 2009

De moord op Reggie Koenders

Zaterdag 1 april 2000 ’s middags om ongeveer half drie vond er op de Dr. Cuyperslaan in de Eindhovense wijk Woensel West een schietpartij plaats. Een blauwe Fiat Croma met 3 inzittenden stopte voor het rode verkeerslicht en achter de auto stopte een man op een bromfiets. De bromfietser trok direct een vuurwapen en schoot driemaal gericht op een achterpassagier in de Fiat. Twee kogels raakten de man in de rug en de derde raakte hem in het achterhoofd. Het slachtoffer overleed ter plaatse. De bromfietser ging er direct na de schietpartij met grote snelheid vandoor. Het slachtoffer was de 35 jarige Reggie Koenders. Een in Eindhoven wonende Surinaamse Nederlander, niet helemaal onbekend in het criminele circuit.

De manier waarop de schutter te werk was gegaan, deed denken aan een professional; een geoefende schutter die met veel overleg en zeer koelbloedig zijn opdracht uitvoerde. Want dat het hier om een uitgevoerde opdracht ging, is zeer waarschijnlijk. Door een getuige werd bijvoorbeeld verklaard dat de Fiat Croma voor de schietpartij al enige tijd gevolgd werd door de schutter.
Dat bleek ook de mening te zijn van Huub Schalken, de korpschef van de politieregio Brabant Zuidoost. Hij verklaarde kort na de moord op Reginald Koenders dat alles wees op een professionele huurmoordenaar, omdat de wijze waarop de moord was gepleegd, twee schoten in de rug gevolgd door een genadeschot in het hoofd, een bijzondere technische vaardigheid vereiste.

De getuigen
Er werden na de schietpartij door de politie zeven personen als getuige gehoord die verklaarden de schietpartij te hebben gezien. Van die zeven getuigen waren er drie die zeiden dat de schutter het vuurwapen in de rechterhand hield tijdens het schieten. De andere vier getuigen verklaarden echter dat de dader het vuurwapen in de linkerhand had tijdens het schieten.
Van de meeste van deze getuigen moet je je afvragen of zij niet behoorden tot de categorie “klapgetuigen” , het vaakst voorkomende soort getuigen bij aanrijdingen. De getuige hoort een klap, kijkt in de richting van waar het geluid komt en vervolgens denkt hij of zij de aanrijding te hebben zien gebeuren. Met andere woorden de getuige reconstrueert in gedachten, aan de hand van de situatie hoe de aanrijding moet zijn gebeurd, en verklaart vervolgens daarover alsof hij of zij het daadwerkelijk zo heeft zien gebeuren. Mensen doen dat niet bewust maar zo werken de hersenen van de mens nu eenmaal. Hier leek het er op dat bij enkele getuigen zich hetzelfde had voorgedaan, ze hoorden enkele luide knallen, ze keken in de richting van de plek waar het geluid vandaan kwam en ze dachten vervolgens te weten wat er was gebeurd.

Enkele getuigen vormden hierop een uitzondering. Hun aandacht richtte zich al op de bromfietser voordat deze aanstalten maakte om op de auto te gaan schieten. Zij bleken in staat te zijn ook de volgorde der gebeurtenissen weer te geven. Een van hen zegt zelfs expliciet dat de dader het wapen met de rechterhand uit zijn kleding pakte en dit overgaf in de linkerhand en vervolgens met de linkerhand schoot. Deze getuigen waren zeer gedetailleerd over hetgeen de dader deed en beiden spraken over een linkshandige schutter.

Niet alleen over de schiethand spraken de getuigen elkaar tegen. Ook over de door de schutter gedragen helm en de kleding waren de getuigen het niet met elkaar eens. Van de elf getuigen zeiden er vijf dat de schutter een zwarte of donkere helm droeg. De overige noemden een andere kleur zoals, blauw, geel, beige of wit.
Als kleur van de jas werden een beige/bruine ¾ jas, soort goretex jas met heldere kleuren, bordeauxrode ¾ jas, opvallende jas met felle lichte kleuren, oranje/blauw jack, blauwe jas met zwarte en gele strepen, fel gekleurde jas met ingestikte vakken, kleuren zwart, rood en wit genoemd.
Ook over het type en kleur van de bromfiets waren er verschillende verklaringen. Er worden twee merken genoemd, Yamaha Aerox en Honda XBR en ook over de kleuren dachten niet alle getuigen hetzelfde. Slechts over de hoofdkleur geel waren de meesten het wel eens. Kortom de getuigen gedroegen zich zoals in een dergelijk situatie gebruikelijk is, ze spraken elkaar op allerlei details tegen.

Het was daardoor vrijwel onmogelijk om met zekerheid iets te zeggen over de schutter, zijn schiethouding, de kleur van zijn helm, de bromfiets en zijn kleding. Toch kwam de politie op een gegeven moment tot een signalement van de dader. Hij had volgens hen een zwarte helm en ¾ jas met fel gekleurde vakken gedragen en reed op een gele Yamaha Aerox met grijze kappen. Over het mogelijk linkshandig zijn van de dader werd nergens meer gesproken. Dat paste kennelijk niet bij de later aangehouden verdachte want die was rechtshandig.

De verdachte
De politie wist dus weinig van de dader maar toch hield ze op 8 mei 2000 een verdachte aan, tot verrassing van velen geen keiharde door de wol geverfde crimineel maar de toen nog maar 16 jarige Danny van de H. Hoe kwam de politie aan die verdachte?
In het dossier staat dat dit bij toeval was gebeurd. Je moet wel veel fantasie hebben om dat te geloven. Een bij het onderzoek betrokken politieman was op zoek naar een 36 jarige kleurling, een drugsgebruiker, met de voornaam Danny. Deze Danny zou iets weten van de bedreiging van een vrouw met de achternaam Van Raay door het slachtoffer. Bij het zoeken in het dagrapport kwam de betrokken politieman wel de naam Van Raay tegen, maar dit was niet de naam van een vrouw maar de naam van een 16 jarige jongen genaamd Piet van Raay. Uit het dagrapport bleek dat deze jongen op 26 maart 2000 met een vuurwapen was bedreigd door ene Danny v.d. H, een 16 jarige jongen die in het bezit was van een Yamaha Aerox in de kleuren geel/zwart/grijs. Kennelijk had de politie deze bedreiging in eerste instantie niet zo serieus genomen want er was door de politie geen proces-verbaal van opgemaakt, men had volstaan met een melding in het dagrapport.

De politie vond de bedreiging van Piet van Raay nu ineens wel van belang, want op 28 april 2000 maakte de politie alsnog proces-verbaal op. Piet van Raay werd alsnog als getuige gehoord. Inmiddels is het dan bijna een maand na deze bedreiging en de moord op Regie Koenders en dat maakte de betrouwbaarheid van zijn verklaring er niet groter op. Er bestond daardoor een gevaar dat de verklaring van Piet van Raay gedeeltelijk werd gekleurd door de zaken die zich na 26 maart hadden afgespeeld.
De politie hoorde ook een vriend van Piet van Raay als getuige en deze bevestigde het verhaal over de bedreiging. Of er bij de bedreiging gebruik was gemaakt van een echt vuurwapen is maar de vraag want de vriend van Piet van Raay dacht dat het om een nepwapen ging. De politie ging er echter van uit dat het wel een echt vuurwapen was geweest waarmee Danny v.d. H. had gedreigd, kennelijk omdat dit beter in hun scenario paste.

De politie trof vervolgens bij toeval op een politiebureau in Gelderop een Yamaha Aerox aan die voldeed aan het signalement van de bromfiets dat de politie voor ogen had. De bromfiets bleek te zijn gestolen maar de verzekering stond op naam van Danny van de H. De bestuurder van de bromfiets bleek bij een aanrijding betrokken te geweest waarbij behoorlijk hoofdletsel had opgelopen.

Vervolgens kleurde de politie het plaatje nog een meer in. Allerlei onbewezen beschuldigingen werden als feiten in het proces-verbaal opgevoerd. Danny zou enkele malen met een vuurwapen hebben lopen zwaaien maar er was nooit vastgesteld of het daarbij om echte vuurwapens ging. Danny zelf ontkende later dat hij ooit een echt vuurwapen had gehad.

Wel kun je zeggen dat Danny niet bepaald een lieverdje was, maar dat was de vraag niet, de vraag was of hij Reggie Koenders had vermoord.

Het motief
De politie dacht het motief te weten waarom Danny de moord had gepleegd. De politie had ontdekt dat het slachtoffer de moeder van Danny, die bij een escortbureau werkte, een keer had mishandeld, waarbij zij blijvend letsel aan een oor had opgelopen. De politie vermoedde dat Danny dat wist en dat hij uit wraak Reggie Koenders had vermoord. Nu was het ineens geen professionele liquidatie meer maar een wraakactie van een 16 jarige jongen van wie nooit is komen vast te staan dat hij een geoefend schutter was. Maar de officier van justitie vond het, net als de politie, ruim voldoende en gaf toestemming tot de aanhouding van Danny van den H.

Danny werd wekenlang, uren achter elkaar door de politie verhoord maar hij bleef ontkennen iets met de moord te maken te hebben. Wel vertelde hij steeds wisselende verhalen waarvan een aantal duidelijk waren gelogen. Nu zegt hij daarover dat hij dat heeft gedaan omdat de politie maar bleef doorzeuren en hij geen idee had wat er werkelijk was gebeurd.

Er meldden zich bij de politie enkele bekenden van Danny, jongelui die tot hetzelfde milieu als Danny behoorden en die verklaarden dat Danny tegenover hen de moord op Reggie Koenders had bekend. Over de tijdstippen waarop die bekentenissen waren gedaan spreken twee getuigen elkaar echter tegen en details wisten zij niet te melden. Danny geeft toe destijds uit stoerheid wel eens gezegd te hebben dat hij de moord heeft gepleegd. Een vorm van stoerheid die in zijn milieu niet vreemd was. Daderkennis bevatten de verhalen van Danny in ieder geval niet.

Moord in aula
Er is nog iets heel opmerkelijks. Toen het lichaam van het slachtoffer Koenders lag opgebaard in de aula van het crematorium werd één van de bezoekers doodgestoken door een broer van het slachtoffer omdat deze dacht dat deze bezoeker met de moord op zijn broer te maken. In het dossier van Danny van den H. is daar verder niets over te lezen.

Veroordeling
Hoewel er geen enkel technisch bewijs was tegen Danny werd hij uiteindelijk door het Gerechtshof Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en TBS met dwangverpleging. Om tot een veroordeling te kunnen komen pasten de rechters dezelfde methode toe als de politie. Uit de getuigenverklaringen werden die signalementskenmerken gehaald die pasten bij het signalement van Danny. Zaken die niet klopten werden gewoon weggelaten.

Een raadsheer van het Hof, die de zaak overigens zelf niet had behandeld, legde één van de schrijvers later uit dat zij dit “cherry picking” noemden. Rechters pakken die punten uit een dossier die passen bij het idee dat ze hebben over de dader en ze zetten die punten vervolgens achter elkaar. Punten die niet kloppen worden gewoon weggelaten uit het vonnis. Plakken en knippen noemen wij dat bij ons thuis en dat heeft volgens ons niets met rechtspraak te maken.

De huidige stand van zaken
Al enkele jaren houdt advocaat Job Knoester zich met deze zaak bezig. Om te kunnen bepalen of een verzoek tot herziening bij de Hoge Raad kansen biedt heeft hij de nodige zaken bij politie en justitie opgevraagd. Zoals we ook zagen bij de De Puttense Moordzaak, De Schiedammer Parkmoord en de zaak Ina Post wordt hij daarbij voortdurend tegengewerkt door politie en justitie. Kennelijk hebben deze instanties ook in deze zaak geen belang bij het vinden van de waarheid. We zullen een aantal voorbeelden van deze tegenwerking geven.

Videobeelden
Van de schietpartij zijn beelden die destijds toevallig werden vastgelegd door de beveiligingscamera’s van een nabijgelegen benzinestation. De videobeelden zijn destijds bekeken door een politieman en die verklaarde in zijn proces-verbaal dat er nauwelijks iets van de schutter te zien was. De beelden leverden volgens hem dus geen aanvullend bewijs op tegen Danny. Alleen de tijdstippen waarop alles zich afspeelde, zijn daardoor wel bekend geworden maar leverden verder geen bewijs op. De videobeelden zijn destijds door de KLPD technisch verbeterd en gekopieerd naar een DVD. Van die beelden zijn vervolgens afdrukken gemaakt.
Advocaat Knoester probeert al langere tijd de beschikking te krijgen over deze beelden, want mogelijk zijn er zaken op te zien die voor zijn cliënt van belang zijn. Het laatste bericht van justitie is dat zowel de videoband, de DVD als de afdrukken daarvan niet te vinden zijn, niet bij het gerechtshof, niet bij justitie en niet bij de politie. Dat zagen we ook al bij andere zaken, nadat er twijfels zijn ontstaan over de bewijsmiddelen verdwijnen deze soms plotseling. Advocaat Knoester is nu bezig om, net als zijn collega Knoops in de zaak van Ina Post, een kort geding tegen de staat te gaan voeren om justitie tot uitlevering van de beelden te dwingen.

De hulzen
Op de plaats van de schietpartij waren destijds door de politie enkele hulzen veiliggesteld. Gebruikte hulzen kunnen door het NFI onderzocht worden op vingerafdrukken en op DNA. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Wel zijn de krassporen op de hulzen vergeleken met hulzen die bij andere schietpartijen waren aangetroffen. Dat leverde niets op.
Een logische vraag van advocaat Knoester aan justitie was om deze hulzen alsnog door het NFI te laten onderzoeken op vingerafdrukken en DNA. De reactie van het NFI was dat het geen zin had de hulzen te onderzoeken want ze waren destijds eerst gewassen en vervolgens gebruikt voor schietproeven. Volkomen onzin natuurlijk want hulzen worden niet voor schietproeven gebruikt maar alleen voor vergelijking van krassporen. Hulzen worden ook niet eerst gewassen tenzij ze zo onder bloed of modder zitten dat ze anders onbruikbaar zijn voor vergelijkend onderzoek. In dit geval was daar geen sprake van want de hulzen lagen op een droge verharde weg. Het feit dat ook hier geen medewerking wordt verkregen, geeft aan dat justitie kennelijk ook op dit punt geen belang bij de waarheid heeft, want als Danny inderdaad de schutter was dan bestaat de kans dat zijn DNA op de hulzen wordt aangetroffen en dan is er ook technisch bewijs tegen hem. Kennelijk is justitie zelf niet zeker van zijn zaak.

Resumé:
Of Danny van den Hoogen onschuldig is aan de moord op Reggie Koenders, is niet aan ons om te bepalen. Er zijn aanwijzingen dat hij de dader kan zijn, maar er zijn meer aanwijzingen dat hij niet de dader is. Technische bewijzen waren er niet.
Naar onze mening ontbrak daarom het wettig en overtuigend bewijs dat nodig is voor een veroordeling. Plakken en knippen is naar onze mening geen bewijs.

Wij zijn gewoon op zoek naar de waarheid. Om te proberen meer zekerheid te krijgen over de schuld of onschuld van Danny is volgens ons een nader onderzoek van de videobeelden en de hulzen noodzakelijk. Juist daaraan werken justitie en politie tot op heden niet mee. Zouden zij soms de waarheid vrezen?

Danny van den H. is na het uitzitten van zijn gevangenisstraf geplaatst in een TBS-inrichting. Omdat hij bleef ontkennen de moord op Reggie Koenders te hebben gepleegd, zag het er naar uit dat hij, wegens onbehandelbaarheid, de rest van zijn leven in die inrichting zou moeten blijven. Door de activiteiten van advocaat Knoester is inmiddels wel bereikt dat de TBS van Danny van den H. voorwaardelijk is geschorst.
Nu is het wachten op de beelden van het tankstation en het onderzoek van de hulzen. Misschien dat er daarna meer duidelijkheid komt over de mogelijke betrokkenheid van Danny van den H. bij de moord op Reggie Koenders.

Omdat de vrijwillige medewerking van politie en justitie uitblijft, zal op 20 augustus 2009 bij de rechtbank Den Haag een kort geding dienen dat advocaat Knoester heeft aangespannen tegen de Nederlandse Staat.

maandag 17 augustus 2009

De zaak Ina Post

Eigenlijk zou de titel moeten luiden: De moord op mevrouw Kolstee, maar dan zou bijna niemand weten om welke zaak het gaat. De naam Ina Post kennen de meeste mensen waarschijnlijk inmiddels wel.

Ina Post vecht, samen met haar advocaat, de bekende strafpleiter prof.dr.mr. G.J.A. Knoops, al meer dan 20 jaar voor eerherstel omdat zij zegt in 1987 ten onrechte veroordeeld te zijn voor de moord op mevrouw Kolstee-Sluiter.
Het stoffelijke overschot van deze 89-jarige vrouw werd op vrijdag 22 augustus 1986 om ongeveer half acht 's avonds in een bejaardenflat aan de Duivenvoorde te Leidschendam gevonden. De enige grond waarop Ina Post destijds is veroordeeld is het feit dat zij, na aanvankelijk drie dagen ontkend te hebben, een bekentenis aflegde, die zij de volgende dag bij de rechter-commissaris weer herriep. In een volgend verhoor door de politie bekende zij toch weer.

Ina Post heeft vanaf het begin gesteld dat zij destijds bij de politie heeft bekend omdat er door de politie zoveel druk op haar werd uitgeoefend.

In de afgelopen jaren hebben meerdere deskundigen zich over deze zaak gebogen. Alle deskundigen waren het erover eens dat Ina Post hoogstwaarschijnlijk onschuldig is. Desondanks werden de eerste drie verzoeken om herziening van het vonnis te krijgen door de Hoge Raad afgewezen. Voor herziening heeft men een novum nodig, een feit dat de rechter destijds niet wist of kon weten en dat indien hij het wel had geweten waarschijnlijk tot een ander oordeel had geleid. De Hoge Raad vond steeds dat er geen novum aanwezig was dus men hield de veroordeling van Ina Post in stand. Een belangrijk punt was bovendien dat Ina Post destijds had bekend.

De vierde poging van Ina Post om herziening te krijgen, lijkt wel succes te hebben. De CEAS (Commissie Evaluatie Afgedane Strafzaken, een orgaan dat door het college van PG’s is opgericht om te onderzoeken of er in het verleden onterechte veroordelingen zijn geweest) heeft deze zaak tegen het licht gehouden en een vernietigend oordeel over het destijds uitgevoerde politieonderzoek uitgesproken. Met waarheidsvinding had dit onderzoek volgens het rapport niets van doen. Voor een volledig inzicht in deze zaak verwijzen wij naar drie publicaties die inmiddels over deze zaak zijn verschenen, te weten:

- Han Israëls. De bekentenissen van Ina Post. Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2004, ISBN 9013022057
- Rapport onderzoekscommissie van Beuningen, www.om.nl/commissie_evaluatie/@143531/rapport/
- Dick Gosewehr en Harrie Timmerman, Wanneer de waarheid….. Het ware verhaal over Ina Post, Rozenberg, Amsterdam, 2007, ISBN 978 90 5170 874 5.


Lezing van deze publicaties zal duidelijke maken dat de politie destijds alleen op zoek was naar bevestiging van hun overtuiging dat Ina Post de moord had gepleegd, er was geen sprake van "waarheidsvinding".

De verdenking viel op Ina nadat zij, evenals een aantal andere hulpverleensters, een schrijfproef had moeten afleggen. Er waren namelijk kas- en betaalcheques uit de woning van het slachtoffer ontvreemd en die waren de dag na het misdrijf verzilverd. Door het handschrift op deze cheques te vergelijken met die van de hulpverleensters hoopte de politie een verdachte te vinden. Ina was tijdens de schrijfproef erg zenuwachtig en dat viel de aanwezige rechercheur op. Toen ook nog bleek dat er in algemene kenmerken overeenkomsten werden aangetroffen met het handschrift op de kascheques, was Ina Post voor de politie de verdachte.

Ten onrechte, want die conclusie had men niet mogen trekken uit de rapportage van de schriftdeskundige. Zo’n conclusie mag je alleen trekken indien er overeenkomsten in specifieke kenmerken zijn en die waren er niet. Bovendien was Ina niet de enige waarvoor deze algemene overeenkomst met het schrift gold, hoewel dat wel in het procesverbaal geschreven werd. Inmiddels weten we dat er nog twee dames waren wier handschrift dezelfde kenmerken vertoonde maar dat werd destijds niet vermeld.

Het feit dat Ina erg zenuwachtig was tijdens de schrijfproef behoorde gewoon bij haar persoon. Iedereen die haar kende wist dat Ina altijd erg zenuwachtig als er iets officieels moest gebeuren. Haar zenuwachtigheid bij de schrijfproef was dus voor haar normaal gedrag en had niets met schuld of onschuld te maken.

Vanaf het moment dat de politie de overtuiging had dat Ina de dader was, heeft ze alleen gezocht naar zaken die deze overtuiging konden ondersteunen. Voor Ina Post ontlastende zaken werden uit het dossier weggelaten of verdraaid. Er werd zelfs valsheid in geschrifte en meineed door de politie gepleegd om de verdenking tegen Ina overeind te houden.

We zullen twee voorbeelden geven:
1.De zaak mevrouw Veira.
Deze zaak wordt elders op deze weblog uitgebreid beschreven.
Mevrouw Veira woonde in dezelfde bejaardenflat als mevrouw Kolstee. Zij overleed in 1984 onder verdachte omstandigheden en ook bij haar waren cheques, die op een geheime plaats lagen, gestolen en de dag erna verzilverd door een vrouw. Een vergelijking van de handschriften leverde op dat de cheques in beide zaken door dezelfde persoon waren ingevuld. De politie heeft daarop in 1986 onderzocht of Ina Post ook bij mevrouw Veira had gewerkt. Toen bleek dat dit niet het geval was, concludeerde men dat Ina Post niets met deze zaak van doen had en men ging door met alleen de zaak Kolstee. In het dossier in de zaak Kolstee werd vervolgens niets vermeld over het politieonderzoek naar de betrokkenheid van Ina bij de zaak van mevrouw Veira en het voor Ina positieve resultaat werd ‘vanzelfsprekend’ ook niet gemeld. Logischer was geweest als men zich toen eens achter de oren had gekrabd en vervolgens was gaan zoeken naar een bejaardenverzorgster die wel bij beide dames had gewerkt. Tijdens ons onderzoek kwamen wij, zonder er speciaal naar te zoeken, direct al een vrouw tegen voor wie dit gold.

2.De bekentenis van Ina Post
Indien een verdachte bekent, verwacht je dat die persoon alles naar waarheid zal vertellen. Waarom nog leugens vertellen indien je al toegeeft dat je iemand hebt vermoord? Liegen op bepaalde onderdelen zou misschien nog kunnen indien je je voor bepaalde details zou schamen, maar daar was hier geen sprake van.
Opvallend is dan ook dat Ina Post, in de verklaringen waarin zij de moord ontkende te hebben gepleegd, steeds de waarheid vertelde over haar alibi voor zowel de vrijdagavond dat de moord was gepleegd als de zaterdagmorgen toen de cheques waren verzilverd.

Een voorbeeld.
Ina verklaarde de vrijdagavond van de moord tot half zeven bij een cliënte te zijn geweest en dat deze cliënte in haar aanwezigheid nog om kwart over zes met haar dochter had gebeld. Deze dochter zou het alibi van Ina Post dus kunnen ondersteunen. Opvallend was echter dat nergens in het dossier een verklaring van deze dochter te vinden was. Was deze dochter niet door de politie gehoord of had men haar verklaring gewoon uit het dossier weggelaten?
Het antwoord kwam in september 2006, nadat Ina Post en Dick Gosewehr in een uitzending van Pauw en Witteman waren geïnterviewd. De dochter meldde zich bij de advocaat van Ina Post en verklaarde dat het verhaal van Ina Post over het telefoontje met haar moeder klopte en, nog gekker, dat zij dit in 1986 ook tegenover de politie had verklaard. De politie was kennelijk niet blij geweest met deze voor Ina Post gunstige verklaring en het verhoor van de dochter werd vervolgens in het proces-verbaal verzwegen.

In de verklaringen waarin Ina de moord bekende, bleek zij echter bijna voortdurend onwaarheden te vertellen. Een aantal voorbeelden hiervan:
a. Ina Post gaf als motief voor haar daad dat ze in geldnood zat en al haar giro-rekeningen rood stonden. Dit bleek bij onderzoek niet juist te zijn.
b. Zij verklaarde het slachtoffer een klap met een wandelstok op het hoofd gegeven te hebben. Uit het medisch onderzoek bleek dat het slachtoffer geen klap op het hoofd had gehad.
c. Zij verklaarde het lichaam van het slachtoffer na de moord versleept te hebben. Uit het technisch onderzoek bleek dat dit niet het geval was.
d. Zij verklaarde dat tijdens het misdrijf een bord van de muur was gevallen en dat zij deze vervolgens op een kast had gelegd. Een getuige verklaarde dat dit bord nooit aan de muur had gehangen maar dat het altijd al op de kast stond.
e. Zij bekende voor 34 gulden drie bestekbakken bij de Bijenkorf te hebben gekocht en deze met een cheque van het slachtoffer te hebben betaald. Echter de bestekbakken bleken bij V&D gekocht te zijn en het bedrag was f 35,50. Hiermee geconfronteerd, wist Ina niet meer wat er dan wel met deze cheque was gekocht Later zou blijken dat de politie destijds al wist dat met deze cheque artikelen waren gekocht bij de chocolaterieafdeling van V&D maar dat de verkoopster Ina Post niet van foto’s had herkend.
f. Zij verklaarde een geldbedrag van f 200,- uit de woning van het slachtoffer ontvreemd te hebben. Dit bedrag bleek niet te kloppen, er was tussen de f 800 en f 900,- ontvreemd.
g. Zij verklaarde de ontvreemde cheques thuis te hebben ingevuld. De lokettist sloot dit echter uit, want hij liet elders getekende cheques aan het loket nogmaals tekenen en dat was in dit geval niet gebeurd.
h. Zij verklaarde de cheques met een bepaalde pen te hebben ingevuld. Dit type pen had blauwe inkt, de cheques bleken te zijn ingevuld met zwart inkt.
i.Zij verklaarde op 23-8-1986, de dag na de moord, 2 kascheques van het slachtoffer te hebben verzilverd en in de week erna de ontvreemde betaalkaarten. Deze verklaring bleek later onjuist, ook de betaalkaarten bleken op de dag na de moord te zijn verzilverd.
j. Zij verklaarde vervolgens de ontvreemde betaalkaarten op zaterdag 23-8-1986 bij diverse banken te hebben verzilverd. Dat kon niet want alle banken waren destijds op zaterdag gesloten. De betaalkaarten bleken later bij V&D te zijn verzilverd
k. Zij bekende bankafschriften te hebben gestolen. Deze waren echter door de politie zelf voor onderzoek uit het huis meegenomen en lagen op het politiebureau.
l. Zij verklaarde het slachtoffer met een elektriciteitssnoer te hebben gewurgd terwijl het slachtoffer op de grond lag. Onderzoek in Engeland wees later uit dat het wurgen niet met een dergelijk snoer kon zijn gebeurd en dat het slachtoffer gestaan had toen zij werd gewurgd.

Het lijkt er sterk op dat Ina Post tijdens haar bekentenis datgene heeft verklaard waarvan de politie toen dacht dat het zo gebeurd was. Hoe valt het anders te verklaren dat veel dingen die Ina Post bekende niet klopten?

Met zoveel argumenten dat Ina Post het misdrijf niet gepleegd kon hebben, zou je van justitie in Nederland een welwillende houding verwachten wanneer een advocaat om een nieuw sporenonderzoek vraagt. Het tegendeel is waar. In 2005 deed advocaat Knoops een verzoek om haren die destijds door de politie op het slachtoffer waren aangetroffen alsnog op DNA te laten onderzoek. (In 1986 kon dat nog niet) Je zou verwachten dat justitie daar geen bezwaar tegen zou hebben want die haren zouden kunnen bevestigen dat Ina Post terecht veroordeeld was. Justitie had daar kennelijk geen vertrouwen in en weigerde mee te werken aan DNA onderzoek van de haren. Er moest een kort geding tegen de Staat der Nederlanden aan te pas komen om justitie te dwingen de haren te laten onderzoeken.
De uitslag van het onderzoek was heel duidelijk en heel positief voor Ina Post. Er was van haar geen DNA aangetroffen maar wel van een onbekende man en een onbekende vrouw!

In haar strijd om eerherstel staat Ina Post niet alleen. Al jaren wordt zij daarbij gesteund door een tante, mevrouw Van Buytenne. Deze tante schreef tientallen brieven aan officiële instanties. Zo schreef zij ook in 2002 een brief aan de Haagse hoofd advocaat-generaal M.A.A. van Cappelle. (nu hoofdofficier van justitie in Assen) De manier waarop hij reageerde is kenmerkend voor de houding van justitie in deze zaak. Hij schreef:

“ Naar aanleiding van Uw bovenaangehaalde brief heb ik de stukken van de strafzaak tegen mw. C.M. Post bestudeerd.
Ik heb in het dossier gelezen dat mw Post zowel door de rechtbank als het gerechtshof te “s-Gravenhage is veroordeeld. Het bewijs dat voor die veroordeling is gebruikt bestaat niet alleen uit de herhaalde bekentenis van mw Post maar ook uit – bijvoorbeeld- grafologisch onderzoek. In de verklaringen van mw Post blijkt daarenboven van zg. daderwetenschap waarmee de bekentenissen voor zowel het Openbaar Ministerie als de rechters ook overtuigend waren. De Hoge Raad heeft driemaal een herzieningsverzoek afgewezen dan wel de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.”
Gelet op het voorgaande meen ik dat de straf waartoe mw Post veroordeeld is onherroepelijk is. Het is volstrekt een illusie te menen dat daar ooit nog verandering in komt; het enige dat U en mw Post rest is berusting in het oordeel.
Het heeft geen enkele zin met enige justitiële autoriteit te corresponderen over opgemelde zaak; ook ik zal daarover niet met U (verder) corresponderen”.


Het is maar goed dat Ina Post al lang geen vertrouwen meer had in justitie,want anders had zij dit advies misschien opgevolgd. Nu ging zij door met haar strijd en niet zonder succes.
Op 23 juni 2009 besloot de Hoge Raad dat het onderzoek in deze zaak moet worden overgedaan, Ina Post heeft daarmee haar herziening gekregen. De zaak moet opnieuw worden behandeld door het Gerechtshof in Den Bosch. We hopen dat de zaak medio 2010 zal worden afgerond. Onze verwachting is dat Ina Post zal worden vrijgesproken, niet wegens gebrek aan bewijs maar gewoon omdat ze onschuldig is.

zondag 16 augustus 2009

Kamervragen inzake zaak Willeke Dost

Op 19 mei 2009 stelde VVD kamerlid Fred Teeven enkele vragen over de zaak Willeke Dost aan de minister van justitie. Waarom stelde hij die vragen?
Dat had voornamelijk te maken met het feit dat wij binnen korte tijd drie zaken onder de aandacht van het publiek hadden gebracht waarbij vermoedelijke moorden door de politie als een "gewone" vermissing waren behandeld. We hebben het dan over de verdwijning van Wim Quak, Joanne Noordink en Willeke Dost waarover we al schreven in deze weblog. Binnenkort zullen we met nog een triest voorbeeld komen.

Zelfs de meeste niet-politiemensen weten dat bij een moord de eerste 24 uur er na de meeste kans biedt om de zaak op te lossen. Wordt er dus een overleden iemand gevonden die overduidelijk slachtoffer is van een misdrijf dan komt de politie meestal direct in actie en dat is goed.

Anders wordt het als er iemand wordt vermist. Dan gaat de politie meestal uit van vrijwillig weggaan en wordt meestal niet of nauwelijks een onderzoek gestart. Het handelen van de politie blijft veelal beperkt tot het noteren van wat gegevens van de vermiste persoon.
Als er uiteindelijk na veel vijfen en zessen wel een onderzoek komt dan is dat onderzoek veelal gericht op het vragen aan het publiek of iemand de betrokkene ook gezien heeft. Maar zelfs al komt dan een echt onderzoek op gang dan is er onnodig veel kostbare tijd verstreken.

Wij pleiten voor een andere aanpak.
Er moeten bij de politie deskundigen komen die in staat zijn na een vermissing binnen korte tijd het meest waarschijnlijke scenario te beschrijven en dat scenario moet dan als eerste en met spoed worden onderzocht.
Scenario's schrijven heeft niets te maken met koffiedik-kijken of glazen bollen bestuderen. Het is gewoon een kwestie van naar de feiten kijken en deze op de juiste wijze waarderen.

De vragen van Fred Teeven hadden dus de bedoeling om die verandering in het denken bij politie en justitie op gang te brengen. Uit de antwoorden van de minister kunt u lezen dat het nog wel even zal duren voordat er iets verandert. Men komt als oplossing met reeds bestaande procedures die al voldoende blijk hebben gegeven niet te werken. Daar hebben we dus niets aan.

De antwoorden
Op 28 juli 2009 kwamen de antwoorden binnen. Onze reacties staan na de antwoorden van de minister vermeld.

1
Hebt u kennisgenomen van de ontwikkelingen rond de ‘vermissing van Willeke Dost’? Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat bij het vermoeden van een ernstig misdrijf dergelijke zaken worden afgedaan als een ‘vermissing’?

Antwoord
Ja. Indien er naar aanleiding van een vermissing een redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit, is het van belang dat er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart.

Reactie schrijvers
Dit is nu net de kern van het probleem. Wie bepaalt of er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit is? Kijk bijvoorbeeld naar de vermissing van Joanne Noordink uit Aalten. Ondanks alle aanwijzingen dat er sprake was van een misdrijf bleven politie en justitie dat ontkennen. Pas nadat er een groot artikel in De Telegraaf was verschenen, met daarin onze analyse dat er sprake moest zijn van moord, werd men wakker. Pas toen werd er een opsporingsonderzoek gestart en uiteindelijk bleken wij gelijk te hebben. Zie elders op dit weblog.


2
Is het niet noodzakelijk dat er bij oude ‘vermissingszaken’ zo snel mogelijk een landelijke scan komt waarin het politieonderzoek wordt herbeoordeeld en er (onafhankelijk) wordt bezien of er een opsporingsonderzoek moet worden opgestart?

Antwoord
Van december 2000 tot juli 2004 was er een Landelijk Team Kindermoorden dat is opgericht voor het doen van onderzoek naar 13 destijds niet opgehelderde kindermoorden. Dit team is opgeheven nadat deze onderzoeken zijn verricht. De zaak van Willeke Dost was een van de dertien onderzochte zaken.
Voor nieuwe zaken bestaat er inmiddels een DNA-databank voor vermiste personen met DNA-profielen van vermiste personen of hun eerstegraads familieleden en DNA-profielen van stoffelijke resten. Op aanvraag van o.a. het Landelijke bureau vermiste personen van het KLPD vergelijkt het NFI deze profielen met elkaar.

Reactie schrijvers
Het Landelijk Team Kindermoorden heeft inderdaad de zaak van Willeke Dost bekeken. Men kwam echter niet tot een duidelijke aanbeveling, het kon volgens dit team alles zijn, van weglopen tot moord. daar had niemand dus wat aan. Na het onderzoek van het LTK heeft de politie Drenthe in 2004 een nieuw onderzoek opgestart. Maar ook dit onderzoek was geheel gericht op het weglopen van Willeke, hoewel wij toen al een analyse hebben aangeleverd waarin wij aangaven dat Willeke vermoedelijk het slachtoffer was van een misdrijf. Men heeft die analyse echter genegeerd en er is toen geen opsporingsonderzoek gestart. Het is dus volkomen onzin dat het onderzoek van nu iets te maken heeft met het oude advies van het LTK.

De landelijke DNA databank biedt geen enkele oplossing voor dit soort zaken. Het enige wat daar gebeurt is het opslaan van DNA profielen van vermiste personen. Als iemand verdwijnt wordt daar zijn profiel opgeslagen. Wordt er ergens een ongeïdentificeerd lijk gevonden dan kijkt men op basis van het dna of het één van de vermiste personen is. Dit heeft dus niets met het instellen van een onderzoek te maken. Dit argument wordt vaker misbruikt om nabestaanden de illusie te geven dat de politie er iets aan doet.


3
Is het OM voornemens met betrekking tot deze zaak zo snel mogelijk een opsporingsonderzoek op te starten, gezien de nieuw gerezen verdenkingen? Zo nee, waarom niet? Wordt er in de zaak van Willeke Dost alles aan gedaan om het wegmaken van sporen en bewijsmiddelen per omgaande te voorkomen?

Antwoord
Naar aanleiding van de resultaten van het in het antwoord op vraag twee genoemde onderzoek heeft eind 2008 de Regionale Stuurcommissie (RSC) van Drenthe opdracht gegeven aan de regiopolitie Drenthe om het dossier Willeke Dost nader te analyseren, scenario’s uit te werken en een voorstel te doen voor besluitvorming over de start van een nieuw operationeel onderzoek, omdat men een levensdelictvermoedde. In de Regionale Stuurcommissie (RSC (voorheen de RRAC)) hebben zitting de recherche-officier van justitie, de plv. korpschef, de drie plv. districtschefs, de recherchechefs, het hoofd van het regionaal informatieknooppunt en de chef van de Noordelijke Recherche Eenheid.
Op dit moment wordt onderzoek verricht of de beschikbare informatie, met de ogen van nu bekeken en met de huidige kennis, bruikbaar is voor nader opsporingsonderzoek. Mede aan de hand van de resultaten daarvan, zal worden bezien of voldoende grond bestaat voor het opstarten van een nieuw opsporingsonderzoek. Besluitvorming zal eind dit jaar plaatsvinden.

Reactie schrijvers
Nu schrijft men dat eind 2008 "al" vermoedde dat er sprake was van een levensdelict. Echter, in mei 2009 liet de politiewoordvoerder nog weten dat men niet aan moord dacht, dat de schrijvers van dit stuk maar wat gokten en dat hij geen deel wilde uitmaken van dat gokcircuit. Is er sindsdien met terugwerkende kracht iets veranderd? Hoe het ook zij, het is goed dat men eindelijk de zaak serieus neemt. Na 17 jaar mag dat ook wel.
Het "met de ogen van nu kijken" naar de al jaren beschikbare informatie is slechts een kreet om de indruk te wekken dat daardoor die informatie nu ineens zou veranderen. Dat is natuurlijk onzin, de informatie verandert daar niet door, die is al jaren hetzelfde maar men heeft er nooit wat mee gedaan.


4
Deelt u de mening dat de know-how en de ervaring van de aanpak van onderzoeken in vermissingszaken landelijk moet worden geborgd en dat om die reden dergelijke onderzoeken moeten worden ondergebracht bij bijvoorbeeld het zogenaamde Cold Caseteam of het team van het Korps Landelijke Politiediensten, wat zich bezig houdt met de opsporing van voortvluchtige criminelen? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om de borging van vakkennis en effectiviteit te garanderen?

Antwoord
Door het inmiddels opgeheven Landelijk Team Kindermoorden (zie antwoord 2) is een systematiek ontwikkeld voor de aanpak van cold cases. Deze systematiek, die niet alleen bruikbaar is in “cold cases” maar ook in nieuwe vermissingszaken, is in de vorm van een stappenplan gedeeld met de politieregio’s. Dit stappenplan is begin dit jaar geactualiseerd en is toegankelijk voor alle korpsen. Met de opgezette systematiek wordt beoogd de in de vraag bedoelde know-how op dit gebied verder te ontwikkelen en te borgen.

Reactie schrijvers
De door het LTK ontwikkelde systematiek heeft te maken met de manier waarop een onderzoek opgezet zou kunnen worden. Daarvoor moet er eerst een beslissing genomen worden om een onderzoek te starten en dat is juist het probleem. De antwoorden op de vragen van Teeven betekenen dat er nog steeds niets geregeld is. Nog steeds is niet duidelijk wie beslist of een vermissing verdacht is en dat er dus een strafrechtelijk onderzoek gestart moet worden?


5
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?

Antwoord
Ja. Het vergaren van de voor de beantwoording benodigde informatie heeft evenwel enige tijd gevergd.

Slot
Gelukkig waren wij niet de enigen die ongelukkig waren met de antwoorden van de minister. In een interview met radio Drenthe gaf Fred Teeven aan dat ook hij niet blij met de antwoorden was. Hij gaf aan dat hij nieuwe vragen aan de minister zou gaan stellen over de zaak.

Op de vraag van de verslaggever of hij onze kritiek op het onderzoek deelde antwoordde hij bevestigend. We staan dus niet alleen in onze kritiek, deze oud officier van justitie uit Amsterdam steunt ons daarin.

De moord op Leendert en Lisa van der Lei

Begin 2003 was de dubbele moord op het echtpaar Van der Lei één van de oudste zaken die bij het Cold Case Team van de politie Groningen op de plank lagen en dus werd het tijd eens opnieuw naar die zaak te gaan kijken.

5 december 1991.
Hoofdrolspelers in dit drama zijn Leendert en Lisa van der Lei. Een jong echtpaar, van wie de vrouw vijf maanden zwanger was. Lisa kwam oorspronkelijk uit Canada en was een dochter van een aan alcohol verslaafde indiaanse, haar echte vader kende ze niet. Leendert werkte in een sociale werkplaats. Die middag hoefde hij, omdat het Sinterklaas was, maar tot drie uur te werken. Toen hij om vier uur nog niet thuis was, belde Lisa naar het werk en kreeg te horen dat hij nog wat moest afmaken, maar daarna zou hij snel zou thuiskomen. Lisa en Leendert zouden die avond bij haar stiefouders op bezoek gaan om Sinterklaas te vieren.
Toen Leendert en Lisa daar niet kwamen opdagen, belden de stiefouders naar hun huis, maar de telefoon werd niet opgenomen. Hoewel de stiefouders van Lisa dit vreemd vonden, ondernamen zij die avond verder geen actie.

De volgende dag werden de stiefouders gebeld door een verontruste baas van Leendert. Hij vertelde dat Leendert niet op zijn werk was verschenen en dat was nog nooit eerder gebeurd. Direct werd toen de politie gebeld en die ging naar het adres van het echtpaar in de wijk Paddepoel te Groningen.
In de woning bleek al snel waarom het echtpaar de telefoon niet opnam. Het echtpaar lag naast elkaar, voorover op hun buik liggend, dood op bed. Opvallend was dat beiden geen sokken aan hadden en dat bij hun enkels, polsen en hals striemen waren te zien. Er kwam direct een technisch rechercheur ter plaatse die vervolgens verklaarde dat het hier vermoedelijk om zelfmoord ging. Hij dacht dat de man eerst de vrouw had vermoord en daarna zichzelf om het leven had gebracht. Hoe hij ooit tot die conclusie kon komen is ons onduidelijk, de sporen spraken toch duidelijk een andere taal.

Aangezien de technisch rechercheur door velen bij politie en justitie als de deskundige bij uitstek wordt beschouwd, ging de politie aanvankelijk niet uit van een misdrijf en werd er niet direct een diepgaand technisch en tactisch onderzoek gestart. Pas de volgende dag, bij de sectie, werd duidelijk dat er wel degelijke sprake was van een dubbele moord. Uit de sectie bleek dat beide slachtoffers aan de polsen en enkels geboeid waren geweest met touw, dat Lisa met de handen gewurgd was en dat Leendert zowel met handen als met een touw was gewurgd. De blote voeten van de slachtoffer konden er op duiden dat zij op hun voetzolen geslagen was in een poging en te dwingen hun pincode af te geven. Gezien het vervolg was dat kennelijk gelukt. Later zou blijken dat de vermoedelijke dader zelf in Turkije het slachtoffer is geweest van deze vorm van marteling die bekend is onder de naam Falaga.

Helaas waren er inmiddels al veel sporen vernield door het vervoer van de stoffelijke overschotten en de aanwezigheid van diverse politiemensen en familieleden in het pand. Op de vloer in de woonkamer trof de politie een lege opengescheurde enveloppe aan, waarin kennelijk de pinpas van het echtpaar had gezeten. De pinpas zelf bleek verdwenen en het vermoeden was dat die door de moordenaar was meegenomen. Tijdens het onderzoek bleek dat het echtpaar zelf de pinpas nooit had gebruikt.

Ondanks de slechte start van het onderzoek kwam er toch al snel een verdachte in beeld. Het ging daarbij om Omer A., de Turkse ex-vriend van een zus van Leendert.
Na een paar dagen ontdekte de politie dat er op de dag na de moord een bedrag van f 1500, -van de rekening van Leendert en Lisa was afgehaald. Het bedrag was uitbetaald in briefjes van f 25,- en f 100,-. Een paar uur later was er een bedrag van f 1200, - contant gestort was op de rekening van Omer A. Ook dat bedrag bestond alleen uit briefjes van f 25,- en f 100,-. Dat was des te opvallender, omdat Omer in de weken daarvoor duidelijk in geldnood verkeerde. Hij had voortdurend geprobeerd bij vrienden geld te lenen om het vervolgens niet meer terug te betalen.
Het onderzoeksteam spoorde enkele mensen op die kort voor en na de opnames van het geld van de rekening van het echtpaar, bij dezelfde automaat geld hadden gepind. Met twee getuigen werd een Oslo-confrontatie gehouden. Eén bleek niet in staat om iemand uit de rij aan te wijzen. De tweede getuige lukte dit wel, deze vrouw wees zonder aarzeling Omer aan als degene die zij bij de pinautomaat geld had zien opnemen. Zij verklaarde dat zij hem herkende omdat zij de gewoonte had om, wanneer zij ergens moest wachten, iemand van de aanwezigen uit te zoeken en te observeren. Deze keer was dat Omer geweest.

Verder bleek dat Omer de middag na de moord naar de kapper was geweest en daar zijn haardracht had laten veranderen. De politie vermoedde dat hij dat mogelijk gedaan had om herkenning te bemoeilijken.

Nog twee verdachte sterfgevallen
Zijn verleden sprak ook niet voor Omer. De politie ontdekte twee verdachte sterfgevallen in zijn onmiddellijke omgeving. Het eerste verdachte sterfgeval was in de tijd dat Omer nog in Turkije woonde. Op een keer moest hij een ziek kind van hem met de auto naar het ziekenhuis brengen. Dat kind was toen op onverklaarbare wijze tijdens de rit in de auto overleden. Een serieus onderzoek naar dat overlijden was er echter nooit geweest.
Het tweede verdachte sterfgeval had plaatsgevonden in 1990 in de periode dat Omer in Groningen samenwoonde met de zus van Leendert. Het 5 jarige zoontje van die zus werd ´s morgens dood in zijn bed aangetroffen. Hoewel er voordien meerdere meldingen bij de politie binnengekomen waren over mishandelingen van de kinderen door Omer kwam de politie al snel, zonder verder enig onderzoek te doen, tot de conclusie dat er geen sprake was van een misdrijf. Men nam aan dat het kind was gestikt tijdens een epileptische aanval. Tijdens het onderzoek naar de moord op Leendert en Lisa werd ook de zuster van Leendert door de politie gehoord. De dood van haar zoontje kwam toen ter sprake en zij vertelde de politie dat zij het destijds wel vreemd gevonden had dat er ´s morgens een kussen in het bed van haar zoontje lag terwijl hij altijd zonder kussen sliep omdat zij dat te gevaarlijk vond in verband met zijn epilepsie.
Toen haar dochter ook nog tegenover de politie verklaarde dat Omer de avond voor de dood van het jongetje bij haar op de slaapkamer was geweest en een kussen van haar bed had gehaald, was het voor het team duidelijk dat Omer ook verantwoordelijk moest zijn voor de dood van het 5 jarige jongetje.
De officier van justitie besliste echter anders. Nadat Omer als verdachte was aangehouden, bleef hij hardnekkig ontkennen iets met de moord op Leendert en Lisa te maken te hebben en over de dood van het jongetje werd hij zelfs niet verhoord. De officier vond uiteindelijk dat er te weinig bewijs tegen Omer was en besloot de zaak niet te vervolgen.

Het nieuwe onderzoek
Bij het Cold Case Team was het gebruik, als een oud onderzoek opnieuw werd opgepakt, dat er eerst door de technisch rechercheur een inventarisatie werd gemaakt van welke sporen er al onderzocht waren en welke sporen via nieuwe technieken opnieuw konden worden onderzocht. Er bleken in deze zaak veel sporen niet te zijn onderzocht, met name goederen die destijds tijdens een huiszoeking bij de verdachte Omer A. in beslag waren genomen, zoals een aantal touwen. Gezien het feit dat touw een rol had gespeeld in het misdrijf, werd besloten om deze touwen te laten onderzoeken op DNA, iets wat in 1991 nog niet mogelijk was.

Onderzoek overleden zoontje
Daarnaast vroegen we het NFI een onderzoek in te stellen naar de doodsoorzaak van het zoontje, dat in 1990 onder verdachte omstandigheden was overleden, omdat ook wij het vermoeden hadden dat er sprake van een misdrijf was geweest. Het probleem was echter dat er in 1990 geen sectie op het lichaam van het jongetje was verricht. Daan Botter, een forensisch arts van het NFI, zag het daarom aanvankelijk een beetje somber in omdat het zonder lijk en zonder sectie heel moeilijk zou zijn iets over de doodsoorzaak te zeggen. Hij moest zijn onderzoek doen met de verklaringen van de huis- en schouwarts, de getuigen en de ter plaatse gekomen politiemensen. Maar Botter beloofde dat hij zijn best zou doen.
Een paar maanden later kregen wij via Daan Botter een rapport van een hoogleraar kindergeneeskunde aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, een epilepsiespecialist.
Het bleek dat men had alle medische rapporten over de epilepsie van het kind opgevraagd en de verklaringen uit 1990 nauwkeurig gelezen. De conclusie van deze hoogleraar liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Het slachtoffer had, ondanks zijn epilepsie, geen groter risico gelopen dan elk willekeurig ander kind om ’s nachts in zijn slaap te overlijden. De hoogleraar kindergeneeskunde vermeldde ook dat, gezien de verklaringen van de getuigen, aangenomen moest worden dat het overlijden van de jongen door een derde was veroorzaakt. In het gewoon Nederlands heette dat hij was vermoord en dat bracht ons bij Omer die 's avonds een kussen van de kamer van de dochter had gehaald.

Onderzoek touwen
Op 23 juni 2003 stuurden wij de in de woning van Omer aangetroffen touwen voor DNA onderzoek naar het NFI. Omdat er bij het vastbinden van beide slachtoffers en het verwurgen van het mannelijke slachtoffer touw was gebruikt en er daarbij veel kracht moest zijn gebruikt, bestond de mogelijkheid dat er epitheelcellen, huidschilfers, op het touw waren achtergebleven. Van die cellen zou mogelijk het DNA kunnen worden bepaald. Eind oktober kregen wij van Richard Eikelenboom, die toen nog bij het NFI werkte, te horen dat hij op het touw partiële DNA-sporen had aangetroffen. En daarin had hij een mengprofiel ontdekt dat, naar zijn stellige overtuiging, bestond uit DNA van de verdachte en DNA van het vrouwelijke slachtoffer. Daarnaast had hij een spoor gevonden dat heel goed van het mannelijke slachtoffer kon zijn, maar dat spoor was niet goed genoeg om er zekere uitspraken over te doen. Om discussie binnen het NFI te vermijden had Eikelenboom het materiaal inmiddels doorgestuurd naar het FLDO te Leiden voor een second opinion van DNA deskundige professor Peter de Knijff
Het telefoontje van Eikelenboom werd nog eens bevestigd door een telefoontje dat wij begin december 2003 kregen van officier van justitie mr. Emmy van der Bijl, die destijds bij het NFI gedetacheerd was. Zij meldde ons dat het er in het onderzoek in de zaak Van der Lei heel goed uitzag, maar dat voor alle zekerheid het sporenmateriaal naar Leiden werd gestuurd, want daar kon men meer dan bij het NFI.

Op 26 juni 2004, een jaar na inzending van het materiaal, ontvingen wij van het NFI twee rapporten, één van het FLDO en één van het NFI zelf. In het rapport van het FLDO werd melding gemaakt van de vondst van een DNA-mengprofiel. In het rapport stond dat er meerdere mogelijkheden waren hoe dit mengprofiel was samengesteld, maar de twee meest waarschijnlijke waren: een mengprofiel van de verdachte en het vrouwelijke slachtoffer, een mengprofiel van de verdachte en een onbekende man, zijnde geen familie van het vrouwelijke slachtoffer. De eerste mogelijkheid werd 148 keer waarschijnlijker geacht dan de tweede.
Het FLDO-rapport vermeldde dat er ook een aan een Y-chromosoomaal DNA-profiel was aangetroffen en dat dit van het mannelijke slachtoffer kon zijn. Dit type DNA is gebonden aan het chromosoom dat bepaalt dat je een man bent en wordt via de mannelijke lijn erfelijk doorgegeven. Daardoor is het niet uniek: alle mannen met dezelfde ‘stamvader’ hebben hetzelfde Y-chromosoomaal DNA profiel.
In het rapport van het NFI, ondertekend door Kloosterman, stond echter dat het onderzoek bij het NFI geen resultaat had opgeleverd en dat was natuurlijk heel merkwaardig. Onderzoeker Eikelenboom en officier van justitie Bijl meldden ons een positief resultaat, dat wordt later bevestigd door het FLDO en vervolgens schrijft Kloosterman dat er geen bruikbare sporen zijn gevonden.
Eikelenboom legde ons later tijdens een lezing uit dat dit kwam doordat Kloosterman liever geen complexe DNA-mengprofielen rapporteerde omdat je hierover lastige vragen kon krijgen bij de rechter. Onder het mom van wetenschappelijke normen werden deze DNA-profielen daarom vaak door hem afgekeurd.

Tijdens de lezing van Eikelenboom ontstond bij ons als toehoorders eerst opwinding en daarna woede. Dit druiste volgens ons in tegen de beginselen van de rechtsspraak. Er werd besloten dat er op korte termijn een zware delegatie van de politie Groningen naar het NFI moest gaan om met Kloosterman over de zaak Van der Lei te praten. Uiteindelijk bleef er van die beslissing niet zoveel over en gingen Timmerman en teamleider Buffinga in oktober 2004 naar het NFI. Zij werden daar door Kloosterman ontvangen en Timmerman legde hem het probleem uit dat wij in de Van der Lei-zaak hadden. Kloosterman vond onze kansberekening ten aanzien van het mengprofiel van de verdachte en het vrouwelijke slachtoffer niet wetenschappelijk. Wat er niet wetenschappelijk aan was, legde hij verder niet uit. Hij achtte het niet vreemd dat het FLDO iets anders had aangetroffen dan het NFI. Timmerman legde uit dat onze officier van justitie geen zaken voorbracht die niet door NFI-onderzoek werden ondersteund en hij vroeg hem of hij de conclusies van het FLDO kon onderschrijven. Dat kon hij niet want hij vond dat het door het FLDO gevonden mengprofiel als bewijsmiddel lang niet zo sterk was als het Y-chromosomale DNA. Die laatste uitspraak was heel merkwaardig, want we hebben al uitgelegd dat dit laatste profiel voor een hele mannelijke bloedlijn geldt. Vervolgens kwam er een imponerende stoet van medewerkers langs, onder wie de directeur van de afdeling Biologie, kennelijk om ons duidelijk te maken dat ze ons uiterst serieus namen. Wij wisten dat de zaak Van der Lei niet zou worden voorgebracht als het NFI de conclusies van het FLDO niet wilde onderschrijven. Om te checken of wat Kloosterman had gezegd wel klopte, belde Harrie Timmerman met het FLDO. Hij kreeg de onderzoekster van ons materiaal aan de lijn en hij vertelde haar wat Kloosterman had gezegd. De onderzoekster was het wel eens met onze kansberekening en wat Kloosterman had verteld had over de sterkte van het Y-chromosomale DNA, was volgens haar baarlijke nonsens. Nadat Timmerman had opgemerkt dat Kloosterman dit had gezegd, antwoordde ze: ’Nou dan zijn we het niet eens met Ate’. Hij vroeg nog even door en toen reageerde zij geïrriteerd met: ‘Als wij iets op papier zetten, dan staan wij daar wel achter, hoor.’ Voor ons was het duidelijk: we hadden van het NFI geen juiste informatie gekregen.

In januari 2005 werden de schrijvers uit het Cold Case Team gezet vanwege contacten met de media over de Schiedammer Parkmoord. Het grootste verwijt dat ons gemaakt werd was dat door ons handelen het imago van het NFI ernstig beschadigd had kunnen worden.

In maart 2005 maakten politie en justitie bekend dat het Cold Case Team in zijn geheel was opgeheven en dat de Cold Case zaken zouden worden overgenomen door anderen binnen de recherche. Kort daarna kwam er plotseling van het NFI een nieuw rapport binnen over het sporenonderzoek in de zaak Van der Lei. In dit rapport schreef eerder genoemde Kloosterman dat hij nog eens naar het materiaal had gekeken en dat hij nu tot de conclusie was gekomen dat er toch sprake was van een mengprofiel waarin het DNA van de verdachte Omer A. en het vrouwelijke slachtoffer voorkwam. Zonder nieuw onderzoek toch een nieuwe conclusie en nu wel één die paste bij de conclusies van het FLDO. Wij waren uiteraard stomverbaasd toen wij dit hoorden.

Op basis van dit rapport werd vervolgens aan Turkije om opsporing van de woon- en/of verblijfplaats van Omer A. gevraagd omdat hij daar hoogstwaarschijnlijk woonde.
Eind juni 2005 kwam er bericht terug uit Turkije. Omer A. kon niet meer worden aangehouden want hij was vermoedelijk ondertussen overleden. Het bleek dat een paar maanden eerder in een huis in Izmir de stoffelijke overschotten van een man en een meisje waren aangetroffen. Op het adres bleken Omer A. en zijn twaalfjarige dochter ingeschreven te hebben gestaan. Naast de lichamen was een mobiele telefoon aangetroffen met daarin een simkaart die op naam van Omer stond. Om aan alle onzekerheid een eind te maken werden de beide lichamen vervolgens opgegraven. Het DNA profiel van de opgegraven man bleek bij onderzoek overeen te komen met het DNA-profiel van Omer A.
De uitslag van dit DNA-onderzoek was in augustus 2005 bekend maar de politie wachtte tot 6 december 2005 voordat ze deze zaak in de media brachten, precies op de dag af veertien jaar nadat de lichamen van Leendert en zijn vrouw Lisa waren gevonden. Het betreffende persbericht ging trouwens alleen over dat het lichaam van Omer A. in Turkije was aangetroffen, over zijn 12 jarige dochtertje werd niets geschreven. Naar de reden daarvoor mogen we raden.

Op 15 december 2005 schreven korpschef Oscar Dros en hoofdofficier van justitie Jan Eland een open brief naar het Dagblad van het Noorden. De reden was dat er nogal wat commotie was over het opheffen van het Cold Case Team. In deze brief schreven zij onder meer:

Het is een misverstand dat met het opheffen van het team ook een streep is gezet door de onderzoeken naar de onopgeloste delicten. Deze onderzoeken worden ook nu vasthoudend voortgezet, zoals mag blijken uit het oplossen van de moord op het echtpaar Van der Lei.“

Lezing van dit stuk zal u hebben duidelijk gemaakt dat dit gedeelte uit de brief geen relatie heeft met de werkelijke gang van zaken. Kennelijk moest het nieuwe Cold Case Team scoren in de media. De werkelijkheid is dat de zaak Van der Lei al in 2004 was opgelost, maar dat het politie en justitie beter uitkwam zo lang te wachten met het naar buiten brengen van dit verhaal.

Er is echter nog een punt dat niet overmeld mag blijven. Indien het NFI direct in 2004 het positieve resultaat van hun onderzoek had vermeld en niet gewacht had tot maart 2005, had Omer waarschijnlijk één slachtoffer minder kunnen maken, namelijk zijn dochter in Turkije. Het is allemaal te triest voor woorden.

zaterdag 15 augustus 2009

3. De vermissing van Willeke Dost

Dit verhaal gaat over de destijds 15 jarige Willeke Dost. Zij verdween in de nacht van 14 op 15 januari 1992 uit de boerderij van haar pleegouders in het Drentse Koekange, een klein plaatsje in de buurt van Hoogeveen.
Haar verdwijning kreeg al in de loop der jaren al veel aandacht in de media.
De politie deed in 2004 nog een keer onderzoek, maar steeds was de vraag: “Wie heeft Willeke gezien? Er werden daarbij zelfs nieuwe fototechnieken gebruikt om te laten zien hoe Willeke er nu uit zou kunnen zien. dee vraag is echter of die tijd en dat geld wel goed is besteed? Naar onze mening niet. Wij denken dat de titel van dit stuk eigenlijk zou moeten luiden: “De niet onderzochte moord op Willeke Dost”. Want dat het hier om moord gaat en niet om welopen, is voor ons nauwelijks nog een vraag.

Eerst even iets over Willeke zelf.
Van Willeke Dost kan niet gezegd worden dat zij onder een gelukkig gesternte (op 26 november 1976 te Odoorn) was geboren. Al voor haar tweede verjaardag verongelukten haar ouders in het verkeer. Daarna volgde een lange aaneenschakeling van adopties, tehuisopnames en hulpverleningscontacten. Bij een bepaalde adoptie gedroeg Willeke zich zo afwijkend dat aangenomen werd dat zij slachtoffer was geworden van seksueel misbruik. Sinds een paar jaar was zij opgenomen in een pleeggezin te Koekange. Dit echtpaar woonde in een vrijstaande boerderij buiten de bebouwde kom. Zij hadden drie kinderen van zichzelf (1 uitwonende dochter, 1 uitwonende zoon en 1 inwonende zoon) en daarnaast ongeveer 15 pleegkinderen gehad, waarvan Willeke de laatste en nog enig inwonende was. Willeke volgde een opleiding op LBO-niveau in Meppel. Ze was door haar verleden een verlegen kind, dat moeizaam contacten legde. Ze had nauwelijks oog voor jongens en had één hartsvriendin, een meisje uit Staphorst.

Woensdagochtend 15 januari 1992
De pleegvader van Willeke stond die dag als eerste op want hij moest naar zijn werk. Normaal gesproken zette Willeke altijd haar wekker zodat ze niet geroepen hoefde te worden, maar omdat Willeke niet kwam ging haar pleegvader haar roepen. Dat was volgens hem om ongeveer kwart voor zeven. Als verklaring voor deze afwijking van de normale gang van zaken gaf de pleegvader later dat hij Willeke die ochtend in verband met het slechte weer met de auto naar school zou brengen. Het vreemde is echter dat het volgens de site van de KNMI die dag helemaal geen slecht weer was.
Daarnaast begonnen de lessen van Willeke die dag pas om twintig over tien, dus zou zij enkele uren te vroeg op school zijn gekomen. Wat had zij al die tijd op school moeten doen?

De pleegvader vertelde later tegen de politie dat, toen hij in de kamer van Willeke kwam, hij ontdekte dat Willeke ondanks het zeer vroege uur al weg was. Hem was wel opgevallen dat de wekker van Willeke nog niet was afgelopen maar nog wel aan stond, want het lampje brandde.
Als zijn verklaring juist is dan betekent dit dat Willeke ’s avonds wel de wekker voor die ochtend had gezet maar niet voor het tijdstip dat haar pleegvader haar naar school zou brengen. En waarom had zij dan de wekker niet uitgezet toen zij ‘s morgens vroeg opstond? Het zetten van de wekker wijst er in ieder geval niet op dat Willeke ’s avonds bij het naar bed gaan van plan was die nacht weg te lopen.

De pleegouders van Willeke verklaren later dat zij vervolgens in de schuur zijn gaan kijken en toen zagen dat de fiets van Willeke daar niet meer stond. Ze zeggen dat ze er toen vanuit gingen dat Willeke al op de fiets naar school was gegaan. Maar waarom zou Willeke op de fiets naar school zijn gegaan als haar pleegvader haar zou wegbrengen? Waarom zou zijn dan zo vroeg zijn weg gegaan als ze pas om twintig over tien op school hoefde te zijn? Het vreemde is bovendien dat de schoolspullen van Willeke nog in haar kamer lagen en dat Willeke die ochtend niet had ontbeten.
Hoewel de pleegouders later verklaarden dat ze op dat moment geen argwaan kregen en dachten dat Willeke gewoon naar school was gegaan, belde de pleegvader die dag enkele malen naar huis om te vragen hoe het met zijn vrouw was, ze was niet lekker die ochtend, en of ze al iets van Willeke hadden gehoord. Dat is opvallend gedrag als je zegt te denken dat Willeke gewoon op school zat.

Als Willeke ’s middags niet op de normale tijd uit school thuiskomt ondernemen de pleegouders nog steeds geen actie. Later zeggen ze dat ze dachten dat Willeke wel bij een vriendin zou zijn. Ook met het avondeten is Willeke nog niet thuis. Pas in het begin van de avond gaat men aan het rondbellen met vriendinnen, de school en de kinderbescherming. Niemand heeft Willeke echter die dag gezien.
Later zeggen de pleegouders dat ze toen direct de politie gebeld hebben maar dat klopt weer niet met de gegevens van de politie. Het blijkt dat de politie pas die woensdagavond na tien uur door de pleegouders is gebeld. Waarom hebben de pleegouders zo lang gewacht met het waarschuwen van de politie?

De politie reageerde direct op de melding en stuurde een surveillanceauto. Er wordt in en rond het huis wat gekeken, maar men vond geen spoor van Willeke. Wel bleek dat er een rugzak, een stapeltje net gewassen kleren van Willeke dat klaar lag om opgeborgen te worden en een foto van haar moeder verdwenen waren. De politie gaat er daarom, net als de pleegouders, van uit dat Willeke is weggelopen. Maar is dat ook zo? Niemand heeft Willeke, ondanks alle publiciteit, nadien ooit meer gezien. Haar papieren lagen nog thuis en er is nooit geld van haar rekening opgenomen. Waar zou ze dan van hebben moeten leven?

Het lijkt daarom onwaarschijnlijk dat Willeke is weggelopen. Veel wijst er op dat Willeke het slachtoffer is geworden van een misdrijf. Er zijn nog meer zaken die daar op wijzen maar het is niet verstandig dat wij die op dit moment hier bekend maken.

Staging
Maar hoe zit het dan met die sporen die er op zouden kunnen wijzen dat Willeke weggelopen is, zoals het meenemen van kleding, een foto van moeder en de fiets?

Wij denken dat hier sprake is van wat de Amerikanen “Staging the crimescène” noemen. Staging is het veranderen van een plaats delict met de bedoeling om de politie op het verkeerde spoor te zetten. Dat wordt veelal gedaan als de dader van een misdrijf denkt dat een onderzoek van de politie al snel in de richting van hem/haar zou wijzen. Men verandert dus een aantal zaken waardoor de politie op een verkeerd spoor kan worden gezet. In dit geval is dat duidelijk gelukt. Alle in deze zaak door de politie ontwikkelde activiteiten waren gericht op het terugvinden van de weggelopen Willeke.

Onderzoek 2004
In 2004 startte de politie Drenthe opnieuw een onderzoek naar de verdwijning van Willeke en men zocht daarbij op uitgebreid de publiciteit. De aanleiding voor het onderzoek was dat voordien het Landelijk Team Kindermoorden het dossier in deze zaak had onderzocht. Wij hebben het resultaat van het onderzoek gelezen maar dat stelde niet veel voor.

Om die reden heeft één van de schrijvers van dit stuk samen met een psychologe uit Assen een analyse van de zaak gemaakt waarin uitgebreid is beschreven waarom er sprake van een misdrijf en niet van weglopen is. Op deze analyse volgde geen enkele reactie.

Het gevolg was dan ook de politie in de publiciteit opnieuw uitging van het weglopen door Willeke. Uiteraard kwamen er daarop een groot aantal tips binnen van mensen die Willeke zegden gezien te hebben. Je kon de hele kaart van Nederland daarmee kleuren. Ook de nodige helderzienden en koffiedikkijkers melden zich, maar uiteindelijk leidde het allemaal tot niets. Weer einde onderzoek.

De zaak liet ons echter niet los en wij zochten een middel om eindelijk een serieus onderzoek op gang te krijgen. Dat middel vonden wij in de persoon van journaliste Jolande van der Graaf. In De Telegraaf op 9 mei 2009 heeft zij een uitgebreid artikel over deze zaak gepubliceerd. Nu werden politie en justitie in Drenthe wel wakker en er kwam er reactie via de persvoorlichter van de politie. Hij maakte duidelijk dat men onze informatie niet serieus nam en hij had daarbij over een gokcircuit.

Om deze reden hebben wij vervolgens een brief geschreven aan de heer Brouwer, de voorzitter van het College van PG’s. Deze brief werkte wel en ons is ondertussen duidelijk geworden dat onze analyse nu wel serieus wordt genomen. De politie is ondertussen begonnen met een nieuw onderzoek. Afwachten wat het deze keer oplevert.
We blijven de zaak kritisch volgen.

Kamervragen
Ook de Tweede Kamer heeft inmiddels interesse getoond. Door kamerlid Fred Teeven van de VVD werden over deze zaak schriftelijke vragen gesteld aan de minister van justitie. De antwoorden op deze vragen zijn op dit moment nog niet bekend. We komen daar uiteraard op terug.

donderdag 6 augustus 2009

De moord op Gonda Drent

In de nacht van 11 op 12 december 1996 belde Reinier S. om zestien minuten na middernacht naar het alarmnummer 06-11 en meldde dat zijn huis aan de Hoofdstraat in Hoogezand in brand stond. Hij meldde ook dat zijn vrouw en twee kinderen nog binnen moesten zijn en dat hij die ging redden. Toen de politie en de brandweer arriveerden, werd Reinier met zijn twee kinderen juist door een buurman van het platte dak aan de achterzijde van de woning gehaald. Reinier zei dat zijn vrouw nog in de woning moest zijn. De brand woedde op dat moment alleen in een kantoortje naast de voordeur en in de gang achter de voordeur van de woning en werd redelijk snel geblust. Daarna deed de brandweer een afschuwelijke ontdekking. In het kantoor werd het grotendeels verkoolde lichaam van een vrouw aangetroffen. Het was een ieder duidelijk dat dit Gonda Drent moest zijn, de vrouw van Reinier S.

Tijdens het onderzoek in de woning ontdekte de brandweer bovendien dat een kluis in het kantoortje openstond en dat de sleutel in het slot stak. Volgens Reinier had er 350.000 gulden in deze kluis gelegen, maar er werden in de kluis geen resten van geld aangetroffen. Volgens Reinier zou het geld afkomstig zijn geweest van de verkoop van hun vorige woning en was het bestemd voor de aankoop van een nieuw huis. In afwachting van de koop van een nieuw huis hadden zij de woning aan de Hoofdstraat gehuurd.

Hoewel er dus al direct signalen waren dat er sprake was van een misdrijf, vergat de politie de woning voor onbevoegden af te sluiten in afwachting van nader onderzoek door de technische recherche. Men was te veel bezig met de opvang van de echtgenoot en zijn beide kinderen. Het gevolg was dat de volgende ochtend door de familie van Reinier al allerlei zaken uit het huis gehaald werden.

Tijdens de sectie kwam de patholoog-anatoom tot de voorlopige conclusie dat Gonda vermoedelijk om het leven was gebracht.

De dag na de brand startte het politieonderzoek. Uiteraard werden Reinier en vele anderen als getuige gehoord en daarbij viel een aantal zaken op. Zo bleek Reinier al jaren gokverslaafd te zijn. Voor hun huwelijk waren daar al problemen over geweest. Gonda had daarna regelmatig gezegd dat zij van Reinier zou gaan scheiden als zij zou merken dat hij aan het weer gokken was.

De middag voor de brand was Gonda met haar kinderen naar een verjaardagspartijtje geweest van een dochter van haar beste vriendin. Ze had als afsluiting met haar vriendin en de kinderen pannenkoeken gegeten aan het Schuitendiep in Groningen. Hun auto’s stonden in de parkeergarage van het casino aan het Kattendiep. Bij het weggaan kwam zij in de parkeergarage Reinier tegen die ook net wegging Kennelijk bevestigde deze ontmoeting haar vermoeden dat Reinier weer aan het gokken was, hetgeen gezien haar eerdere uitspraken grond voor een scheiding zou zijn.

De politie vermoedde dat Gonda na thuiskomst Reinier direct had aangesproken zijn gokgedrag en dat dit mogelijk uit de hand gelopen was. Het alibi van Reinier voor die avond rammelde aan alle kanten en daarom ontstond bij de politie het vermoeden dat Reinier met de dood van Gonda te maken had met als motief zijn gokgedrag. Om de aandacht van zichzelf af te leiden zou hij vervolgens de woning in brand hebben gestoken en net hebben gedaan alsof hij de hele avond was weggeweest en bij thuiskomst zijn huis brandend aantrof en hij slechts met grote moeite zijn beide kinderen had kunnen redden.

In een poging het bewijs voor dat vermoeden te krijgen richtte de politie het onderzoek voornamelijk op het gokgedrag van Reinier en op de gezinsfinanciën. En dat werd tot op de bodem uitgezocht. Op basis van aantekeningen in Reiniers agenda kon door de politie worden vastgesteld dat Reinier in een periode van twee maanden ruim twee ton had vergokt. Daarnaast ontdekt de politie dat Reinier drie weken voor het misdrijf in het casino aan een man gevraagd of hij iemand kende die in opdracht mensen liquideerde. Toen deze man zei dat hij dit niet wist, had Reinier hem gevraagd of hij een wapen kon leveren. De man had hem toen verwezen naar België, want daar kon je gemakkelijk een wapen kopen.

Opvallend was Reiniers verklaring over het ontdekken van de brand. Hij verklaarde bij thuiskomst de oprit te zijn opgereden en toen bij de voordeur dikke zwarte rook te hebben gezien. Volgens zijn verklaring had hij de contactsleutel in het contact van de auto laten zitten en de motor laten draaien, terwijl zijn huissleutel aan dezelfde sleutelbos zat. In plaats van te proberen in zijn woning te komen om zijn vrouw en kinderen te waarschuwen, liep hij de weg op, pakte zijn mobiele telefoon en belde 06-11. Reinier verklaarde dat hij niet direct contact kreeg en dat hij daarom een passerende bus had aangehouden. De chauffeur bevestigde zijn verhaal maar verklaarde dat toen hij de deur van de bus opendeed Reinier direct weer wegliep. De chauffeur hoorde hem daarbij het woord politie zeggen. Van een brand had de chauffeur niets gezien en daarom was hij weer doorgereden.

De telefonist van de brandweer, die het telefoontje van Reinier had aangenomen, vond hem zo rustig aan de telefoon dat hij eerst dacht dat het om een valse melding ging. Dit gaf hij ook zo door aan de politie. De surveillancewagen, die er heen werd gestuurd, mocht daarom geen zwaailicht gebruiken. Een paar minuten later kwam er een brandmelding van de buurman en pas toen werd de melding serieus genomen.

De Technische Recherche ontdekte dat er brand in het kantoortje was gesticht waarbij gebruik was gemaakt van benzine. Om ons onduidelijke redenen was het onderzoek van de Technische Recherche voornamelijk beperkt gebleven tot het kantoortje waar de brand was begonnen en zelfs dat onderzoek was heel beperkt. Mogelijk had dat te maken met het feit dat beide technische rechercheurs weinig of geen ervaring hadden met brandonderzoeken. Dat zij door de leiding toch met het onderzoek belast werden was des te vreemder daar het korps op dat moment over een brandexpert schikte in de persoon van Bert Fonk.

De rest van de woning werd helemaal niet op sporen onderzocht en dat is heel jammer.
Als ze dat wel gebeurd was dan was mogelijk op de aanrecht in de keuken een broodplank gevonden die in de lengterichting door midden gespleten was. De twee delen waren zo tegen elkaar gezet mogelijk dat het leek of het een geheel was.
Reinier S. zou later verklaren dat hij na thuiskomst een boterham had klaargemaakt. Mogelijk dat de broodplank dus het moordwapen geweest is. Helaas hebben wij de kapotte broodplank alleen op de foto gezien en was de plank zelf allang weg.

Al met al waren er voldoende aanwijzingen om Reinier als verdachte te bestempelen. Half januari 1997 werd besloten om Reinier aan te houden. Het verhoor van hem was goed voorbereid maar ondanks dat bleef Reinier ontkennen iets met de dood van zijn vrouw te maken te hebben. Wel bleek steeds meer dat het zijn alibi voor die avond niet klopte. Hij verklaarde onder meer dat hij ergens voor een open klapbrug had moeten wachten terwijl bleek dat de betreffende brug geen klapbrug was maar een hefbrug.

Via de KPN probeerde men of via de mobiele telefoon van Reinier kon worden achterhaald waar hij die avond precies was geweest. Een mobiele telefoon zoekt regelmatig contact met masten in de omgeving en de politie dacht op deze wijze zijn gangen van die avond te kunnen reconstrueren. Door problemen met de PTT heeft men die gegevens echter nooit gekregen.

Reinier zat zo’n twee maanden vast toen het NFI in maart 1997 met de officiële uitslag van de sectie kwam. En daarin stond dat de doodsoorzaak niet eenduidig was vast te stellen. De mogelijkheid dat Gonda zelfmoord had gepleegd kon niet worden uitgesloten. Het was mogelijk dat zij zelf brand had gesticht, door het exploderen van de benzine achterover was gevallen en dat strips uit het brandwerend plafond de snee in haar keel hadden veroorzaakt. Reinier werd nog diezelfde dag vrijgelaten.

De dag na de vrijlating van Reinier brachten de ouders van Gonda de rok, die Gonda ’s middags tijdens het kinderfeestje had gedragen, naar het bureau. Ze hadden de rok toevallig gevonden bij een reinigingsbedrijf, waar de familie van Reinier de kleding van Gonda na de brand naar toe hadden gebracht. Het was Gonda's ouders opgevallen dat in de rok aan de achterzijde een vlek zat, alsof Gonda al zittend haar urine of ontlasting had laten lopen. De rok werd gezien de vrijlating van Reinier niet meer onderzocht maar in een zak op het politiebureau in Hoogezand opgeborgen, samen met een jerrycan met benzine die kort daarvoor in de garage achter het huis in de Hoofdstraat was aangetroffen. Deze jerrycan was voor tweederde deel gevuld. Het onderzoek werd gesloten.

Onderzoek Cold Case Team
In december 2003 werd besloten dat het Cold Case Team van de politie Groningen opnieuw naar deze zaak zou kijken. Omdat echtgenoot Reinier officieel buiten vervolging was gesteld, mocht er geen onderzoek naar hem worden gedaan zolang er geen nieuwe feiten bekend waren. Na lezing van het dossier werd daarom besloten dat er twee zaken opnieuw onderzocht moesten worden:
1. De doodsoorzaak
2. De brand

De doodsoorzaak.
Omdat de patholoog-anatoom destijds geen duidelijkheid over de doodsoorzaak had kunnen geven, namen we allereerst contact op met het NFI. Daar was een nieuw forensisch arts aangesteld, Daan Botter, en aan hem werd het probleem voorgelegd. Botter besprak de zaak met de afdeling pathologie en tot onze verbazing werd er een patholoog bereid gevonden het oude rapport kritisch tegen het licht te houden. De conclusie van deze patholoog-anatoom was dat er geen sprake was van zelfmoord maar dat er iemand anders verantwoordelijk was voor de dood van Gonda en het in brand steken van de woning.

Om latere discussies te voorkomen werd ook contact gezocht met Forensisch arts Selma Eikelenboom-Schieveld. Mevrouw Eikelenboom heeft toegang tot de National Injuries Database in Engeland, waar alle medisch forensische gegevens over misdrijven worden verzameld. In onze zaak ging het om de hoeveelheid koolmonoxide die in Gonda’s lichaam was aangetroffen. Door het NFI werd in 1996 geconstateerd dat dit 5,6 procent was. Het onderzoek in Engeland leverde op dat Gonda Drent al dood geweest moest zijn voordat de brand werd gesticht. Tevens werd als doodsoorzaak vastgesteld dat Gonda was overleden ten gevolge van een harde klap op het achterhoofd en niet door de snee in haar hals.

Deel één van onze missie was geslaagd. Zowel het NFI als het IFS kwamen met de conclusie dat Gonda was vermoord.

Het brandonderzoek
Wij hadden het geluk dat Bert Fonk, de aan het Cold Case Team verbonden technisch rechercheur, een brandexpert was. Na lezing van het dossier verklaarde hij dat er veel onwaarschijnlijke elementen in het technische rapport zaten. Fonk ontdekte ook enkele omissies in het onderzoek. Zo was wel gemeld dat er onderzoek was gedaan naar het gebruik van brandversnellende middelen en dat dit primaire brandhaarden had opgeleverd op de plek waar het slachtoffer lag en in een hoek van het kantoor, maar nergens was vermeld of men ook op andere plaatsen had gezocht.

Een tweede omissie was dat niet werd vermeld dat op de foto’s duidelijk te zien was aan de manier van inbranding van het kozijn van de deur van het kantoortje dat de deur tijdens de brand open moest hebben gestaan.

Er bleek destijds ook geen onderzoek ingesteld naar het vermeende brandwerende plafond. Men had gewoon aangenomen dat die er was geweest. Uit ons onderzoek bleek dat een dergelijk plafond nooit aanwezig is geweest in het kantoortje. Het bleek dat de metalen strips die op het lichaam van Gonda waren aangetroffen vermoedelijk afkomstig waren van een omgevallen magazijnstelling. De eigenaar van het pand verklaarde het plafond zelf te hebben aangebracht en dat het bestond uit gelijmde plafondplaten.

Forensisch arts mevrouw Eikelenboom liet de aanwezige foto's , tijdens een werkbezoek, aan een expert in de Verenigde Staten zien en deze concludeerde dat de stelling over het lichaam van Gonda moest zijn gelegd voordat de brand uitbrak.
Aangezien wij wilden weten wat voor soort stellingkast in het kantoor had gestaan, belde Dick Gosewehr met Reinier S. en vroeg hem of er ook een stellingkast in het kantoor had gestaan. Tot zijn grote verbazing vroeg Reinier: “Bedoel je die kast die over haar heen lag?” Hoe kon Reinier weten dat er de stelling over Gonda heen gelegen had want er was altijd sprake geweest van plafondplaten. Alleen de leden van het Cold Case Team konden dat op dat moment weten. En de dader natuurlijk.

Het was Bert Fonk duidelijk dat er een brandversnellend middel was gebruikt, dat er voldoende zuurstof was geweest (de deur naar de gang had immers opengestaan) en er voldoende brandbaar materiaal was (een kast, waarin veel papier lag, was over het slachtoffer heen gelegd). Volgens Fonk leiden deze condities tot de conclusie dat deze brand vrij kort moest hebben geduurd voordat de vlamoverslag plaatsvond. Het laatste is vaktaal voor het uitslaan van de brand, het moment dat de ramen knallen en de vlammen naar buiten komen. Op dat moment is de temperatuur bij de brand zo hoog dat geen mens, in de buurt van de brand, het nog kan navertellen. Er werd met het NFI gesproken over wat er bekend was op dit gebied. Men had diverse videobanden, waarop experimenten onder deze condities waren vastgelegd. Op basis hiervan beweerde de deskundige met stelligheid dat het zeker niet langer dan vier minuten duurde voordat een brand uitsloeg. Ook de vraag of hij dit in een rapport kon bevestigen, antwoordde hij in positieve zin. Men wilde wel enige metingen ter plekke doen om geheel zeker van de zaak te zijn. Deze metingen waren vooral bedoeld om te weten hoe groot het kantoor precies was en wat de getuigen vanuit hun positie konden zien.

De eerste getuige was de buurman die de brandweer had gebeld en Reinier en de kinderen van het platte dak had gehaald. Deze man was die nacht ergens wakker van geworden. Zijn verklaring was heel interessant. Toen hij de bewuste avond naar de badkamer ging, dacht hij eerst dat de buren al vroeg op waren, want hij zag waterdamp langs de muur van het pand omhoog dwarrelen. Hij nam aan dat er iemand onder de douche stond. Even later, toen hij dichter bij het raam stond en zicht op het kantoor had, zag hij daar kleine vlammen. Hij kleedde zich snel aan en liep naar de keuken, waar de telefoon stond. Vanuit de keuken zag hij dat in het kantoor de vlammen al een stuk hoger waren, maar dat de vitrage voor het raam er nog hing.
Om twintig over twaalf had hij de brandweer gebeld, daarna ging hij naar buiten en hoorde enige tijd later de ramen eruit knallen. Hij klom over het hek en kon via de afvalcontainers Reinier en de kinderen van het platte dak halen. Op het moment dat hij het eerste kind aanpakte, kwamen de eerste politiemensen ter plekke.

De tweede getuige was een persfotograaf. Deze getuige was in het eerste onderzoek niet gehoord, maar was voor ons onderzoek erg belangrijk omdat hij kort na de overslag de vlammen op een foto had vastgelegd. Hij woonde een paar honderd meter van het huis. Hij was door een brandalarm via zijn scanner om negentien minuten na middernacht wakker geworden. Hij had zich snel aangekleed en was met de auto naar de brand in de Hoofdstraat gegaan. Daar kwam hij twee à drie minuten later aan. Hij was teleurgesteld want hij zag niet de vlammen waar het hem als fotograaf om ging. Hij liep naast het pand tot aan het kantoor en zag nog steeds geen vlammen, maar wel zwarte rook uit de open voordeur komen. Hij liep naar de voorkant van de woning en daar zag hij door een raam een oranje gloed. Hij liep terug naar de oprit en zag toen de vlammen uit het kantoortje komen en nam daar een foto van.

Deze getuigen waren aanwezig op de dag dat het NFI kwam meten. Hun verklaringen werden op een videoband opgenomen, terwijl zij hetzelfde deden als toen. De afstanden, vanaf de plekken waar zie iets hadden gezien tot aan het kantoor, werden gemeten. Ook werd de grootte van het kantoor gemeten. De deskundige van het NFI vond dat er toch wel wat onzekerheden waren. Hij meldde niet lang daarna aan Fonk, dat de onzekerheden zo groot waren dat hij geen rapport kon schrijven. Van de instituten die branden kunnen nabootsen, is TNO de meest gerenommeerde. Fonk nam contact op met Peter Reiman van het TNO en deze liet duidelijk blijken het onzin te vinden om een dergelijke brand na te bootsen, omdat er in het buitenland al voldoende onderzoek naar was gedaan. Op basis van die onderzoeken kon men met zekerheid zeggen dat het niet langer dan vier minuten zou duren alvorens er sprake was van een vlamoverslag.
Souër, onze officier van justitie, wilde dat niettemin proefondervindelijk bewezen hebben, omdat hij bang was dat de advocaat van de verdachte gebruik zou maken van de aarzeling die het NFI had. Om een brand te onderzoeken heeft het TNO een speciale ruimte. Daarin werd het kantoor nagebouwd. Daarnaast werd hetzelfde meubilair en dezelfde apparatuur als in het kantoor stonden aangeschaft. Er werd van uitgegaan dat er maximaal drie experimenten moesten plaatsvinden om de stelling te bewijzen. Een onzekere factor was de hoeveelheid benzine die er was gebruikt en of de deur open of dicht was. Voor ons was wel duidelijk dat deze deur had opengestaan, maar niet voor het NFI. Aangezien Souër wilde dat ook het NFI een handtekening onder het rapport zou zetten, moesten wij rekening houden met de ideeën die bij het NFI leefden. Indien er een brandversnellend middel is gebruikt en er voldoende brandbaar materiaal en lucht aanwezig is, verloopt een brand volgens een vast patroon. In het begin brandt alleen het materiaal dat makkelijk wil branden, in dit geval het papier dat in de kast lag. De vlammen zijn vrij klein. Op het moment dat de temperatuur boven de honderd graden komt, verdampt alle waterstof in de ruimte en komt er witte rook. Dat verklaart waarom de buurman dacht dat de buren al vroeg op waren want hij zag witte damp en dacht dat één van hen onder de douche stond. Daarna worden de vlammen groter en loopt de temperatuur steeds verder op. Dit leek op het moment dat de buurman de brandweer belde: hij zag toen hogere vlammen. Vervolgens ontstaat er zwarte rook, omdat er niet voldoende zuurstof meer is. De vlammen worden daardoor weer heel klein en er is alleen zwarte rook te zien. Was dit wat de persfotograaf zag toen hij naast het huis liep? Dan vindt de vlamoverslag plaats. De persfotograaf zei een oranje gloed te zien vanuit zijn positie voor het huis. Er komt weer voldoende zuurstof in de ruimte en de vlammen slaan uit het huis. Weer naast het huis gekomen, neemt de persfotograaf daar een foto van.

Indien Reinier, toen hij bij zijn huis aankwam, alleen maar zwarte rook zag dan is hij daar vlak voor de vlamoverslag aangekomen. Hij liep vervolgens eerst nog naar de bus en belde de brandweer. Hiermee ging tweeënhalve minuut verloren. De vlamoverslag zou dan al lang moeten hebben plaatsgevonden. Na de vlamoverslag is de temperatuur, in het gedeelte waar de brand woedde, in dit geval in het kantoor en in de gang, tussen de achthonderd en duizend graden. Kortom, een temperatuur waardoor Reinier niet meer het huis kon zijn binnengegaan zonder zelf levend te verbranden.

Er werden drie experimenten gedaan.
In het eerste experiment werd een halve liter benzine gebruikt en werd de deur op een kier gezet. De brand ontwikkelde zich volgens het verwachte patroon. Vlak voor de vlamoverslag begon de deur open en dicht te slaan. Ging de deur dicht dan kwamen de vlammen minder hoog, ging de deur weer open dan laaiden de vlammen weer op. Toch duurde het in totaal maar vier minuten voordat een vlamoverslag plaatsvond.
In het tweede experiment werd de deur geopend vastgezet en werd er een kwart liter benzine gebruikt. Volgens Reiman had de hoeveelheid brandversnellend middel geen invloed op hoe de brand zich zou ontwikkelen. Doordat de deur nu niet dicht sloeg, duurde het vijftien seconden korter voordat er een vlamoverslag plaatsvond.
Het derde experiment werd gedaan met de deur van het kantoortje dicht hoewel aan het inbranden van de deurkozijnen te zien was dat deze tijdens de brand open was. Reiman vond het eigenlijk een onzinnig experiment omdat de brand volgens hem nu door zuurstofgebrek zou doven voordat er een vlamoverslag plaatsvond. En dat bleek dus ook te gebeuren. Men wachtte meer dan twee uur om te zien of de vlammen weer oplaaiden maar dat gebeurde niet. Na het experiment bleek dat er in het kantoor nauwelijks iets was verbrand.

Op basis van de experimenten konden wij dus aantonen dat Reiniers verhaal niet kon kloppen. Hij moest de brand al bij de brandweer hebben gemeld voordat deze was gesticht.

Vervolgens hebben wij alsnog de door de ouders van Gonda aan het bureau gebracht rok naar het NFI gestuurd met de vraag of men kon nagaan of in de vlek urine of ontlasting zat. Na enige aarzeling was de afdeling chemie van het NFI bereid de rok te onderzoeken, maar er was wel een wachttijd van drie maanden. Na drie maanden kregen wij een rapport waarin stond dat het niet mogelijk was om na te gaan of er resten van ontlasting in de rok zaten. Er was ook gezocht naar urine, maar ureum noch creatinine, bestanddelen van urine, waren in de vlek aangetroffen.

De uitslag verbaasde ons. We zagen een vlek en waarom kon je dan niet vaststellen waardoor die vlek was ontstaan? Het was dus de moeite waard een contra-expertise te laten uitvoeren. Dit werd gedaan door de bekende forensisch farmacoloog prof. dr. Uges, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis in Groningen. Een paar dagen later kwam de uitslag al binnen. In de vlek op de rok waren door hem met "een zeer grote mate van waarschijnlijkheid" kleine hoeveelheden creatinine aangetroffen, buiten de vlek werd dit niet aangetroffen. De kleine hoeveelheden waren verklaarbaar doordat de rok zes jaar lang onder niet ideale omstandigheden was opgeborgen. Gonda heeft dus vermoedelijk haar urine laten lopen op het moment dat zij werd vermoord en kennelijk zat zij toen.

Wij concludeerden, dat op basis van zoveel nieuwe feiten heropening van de zaak gerechtvaardigd was, en dat Reinier S. opnieuw verdachte was. Daar was officier van justitie Souër het mee eens. Wel zei Souër dat wij formeel alleen maar hadden bewezen dat Reinier de brand had gesticht en niet dat hij Gonda had vermoord. Wij vonden dat Reinier ook verdachte moest zijn van de moord. Want het was, voor zover wij wisten, niet eerder voorgekomen dat een echtgenoot, die bij thuiskomst zijn vrouw vermoord vindt, in zijn huis het lijk van zijn vrouw gaat verbranden, terwijl de kinderen nog boven in bed liggen.

Bovendien was duidelijk geworden dat de brand gesticht was om sporen te vernietigen. En wie heeft daar belang bij? Alleen de dader. En wie had er belang bij dat Gonda niet in de rok werd gevonden die zij die middag droeg? Alleen Reinier. En wie wist dat er een kast over Gonda heen had gelegen? Alleen Reinier. Ruim voldoende om hem ook als verdachte voor de moord te beschouwen. We overtuigden met deze feiten Souër: er was voldoende om de aanhouding en het verhoor van Reinier voor te bereiden.

De zaak van Gonda Drent zou een voorbode blijken van de problemen die wij (DG en HT) kregen binnen het korps. Ons onderzoek liet zien dat er in het verleden fouten waren gemaakt, en dat viel niet goed bij een aantal tactische coördinatoren. Er waren ook een aantal collega's die zich niet konden voorstellen dat iemand eerst de brandweer had gebeld en daarna pas brand gesticht had. Typisch een manier van politiedenken, feiten ondergeschikt maken aan de eigen mening. De feiten moeten echter gewoon leidend zijn en die waren hier duidelijk. Er was eerst gebeld en daarna was de brand gesticht.

Om de zaak af te ronden en voor de rechter te brengen, werd vervolgens een klein team geformeerd. Het was een klein team, want de enige taak was het verhoren van de verdachte. Reinier werd op 23 november 2004 aangehouden in de woning van zijn vriendin in Amersfoort. Tijdens de verhoren ontstond er een verschil van mening tussen ons en de teamleider. Uiteindelijk werd er veel tijd verloren door alle strubbelingen en Reinier bleef ontkennen met als gevolg dat de rechtbank hem in vrijheid stelde.

Netwerk
Wil u meer weten van dit nieuwe onderzoek van het Cold Case Team? Een team van Netwerk heeft ons onderzoek in deze zaak gedurende een jaar gevolgd. Op 3 januari 2005 werd de door hen gemaakte reportage uitgezonden.

Nadat wij het Cold Case Team hadden moeten verlaten bleef het enkele jaren stil. Uiteindelijk is de zaak in 2008 toch voor de rechter gebracht en daarbij werd Reinier S. op 10 juni 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. (parketnummer 18/030571-04)Het bewijs werd voornamelijk gevonden in ons onderzoek naar de doodsoorzaak en de reconstructie van de brand.

Tegen dit vonnis is Reinier S. in beroep gegaan. De uitspraak van dit hoger beroep wordt in de loop van dit jaar verwacht.